De tastbare sporen die van de Tweede Wereldoorlog in het landschap bewaard zijn gebleven, vormen een toevallige selectie van wat er is geweest. Het is erg interessant als zoveel jaar later blijkt dat allerlei sporen met elkaar verband houden en deel uitmaken van een groter geheel. Zoiets is aan de hand met de Frieslandriegel.

Bij de bevrijding van Drenthe in april 1945 werd het geallieerde leger vrij onverwacht geconfronteerd met kilometerslange tankgrachten, loopgraven, mitrailleurstellingen en bunkers aan weerszijden van de Drentsche Hoofdvaart. Deze liepen vanaf Meppel door langs de vaart tot Bovensmilde, vandaar door het Witterveld en het Asser Bos oostelijk van Assen, en verder over het Balloërveld naar het noorden. Ook in het natuurgebied de Vijftig Bunder bij Midlaren zijn resten van tankgrachten aangetroffen. Dit bleek dus de Frieslandriegel te zijn, die ook wel Assener Stellungen worden genoemd. Het was een noord-zuid lopende verdedigingslinie die in het zuiden aansloot op de IJssellinie, en in het noorden door zou moeten lopen tot aan Delfzijl. De kennelijke bedoeling van deze linie was om een geallieerde inval vanuit het (noord)westen over de Waddenzee te stuiten. De linie werd in het najaar van 1944 en het voorjaar van 1945 aangelegd vanwege het oprukken van de geallieerden. Zo werd in Nederland het werk aan de Atlantikwall (aan de kust) stopgezet en naar deze oostelijke linie verplaatst. De uitvoering berustte bij de Organisation Todt. Voor het spitwerk aan de linie werden vooral mensen uit de streek zelf ingeschakeld, lieden die tot dan toe verplichte tewerkstelling hadden ontlopen omdat zij bijvoorbeeld in de landbouw werkten. Tal van Drenten hebben korter of langer aan de Frieslandriegel gewerkt, waarbij de controle van de bezetter op het laatst niet erg manifest meer was. Het leeft sterk in de collectieve herinnering van mannen in een zekere leeftijdscategorie.

Zigzaggende tankgrachten

Ten westen van de Drentsche Hoofdvaart werden de loopgraven parallel aan en haaks op de waterwegen aangelegd, hier en daar versterkt met schuttersputten. Aan de oostzijde werd dit loopgravenstelsel direct naast het water voortgezet. Verder oostelijk werden twee zigzaggende tankgrachten aangelegd. Direct voor de eerste (meest westelijke) tankgracht werden wel schuttersputten aangelegd. Jan Bruggink heeft van een gedeelte van de linie een kaartreconstructie gemaakt.

Daar waar de tankgrachten door cultuurgrond gegraven waren, werden zij meestal meteen dichtgeschoven door de geallieerden. Het Canadese leger had ook bulldozers bij zich. Nog altijd kan men in het voorjaar, wanneer het land onbebouwd en vers geploegd is, aan de kleurverschillen zien waar in de oorlogstijd de tankgracht gelopen heeft. In natuurgebieden was het niet nodig de tankgrachten te dichten en daardoor zijn ze blijven liggen. Vandaar dat in de natuurgebieden die in Drenthe ten oosten van de Drentsche Hoofdvaart en het Noord-Willemskanaal liggen, nog honderden meters tankgracht te vinden zijn. Op het Balloërveld kunnen ze bij de legeroefeningen nog steeds gebruikt worden.

Onderzoek naar oorlogssporen

Deze tankgrachten vormden ook de aanleiding voor het onderzoek naar de oorlogssporen. Er kwam een melding binnen dat Staatsbosbeheer tankgrachten aan het dichtgooien was met snoeiafval en of monumentenzorg daar niet wat tegen moest ondernemen. Contact met Staatsbosbeheer leerde dat men zich van geen kwaad bewust was, maar wel graag meer van een en ander wilde weten. Zo is een onderzoek gestart naar alle sporen door bij historische verenigingen aan te kloppen. Daar bleek een enorm reservoir aan kennis aanwezig te zijn, hetgeen geresulteerd heeft in een rapport over bijna driehonderd objecten.
Verschillende van de arbeiders die aan de tankgrachten hebben gewerkt, vertelden dat deze een vaste opzet hadden. Hij moest drie à vier meter diep zijn en aan de westzijde schuin naar beneden lopen. Aan de oostzijde moest een steile wand gemaakt worden, die verhoogd werd met een wal. De tank zou dan met de loop naar beneden staan en niet meer bijna rechtstandig omhoog kunnen komen.
In het natuurgebied De Voorste Zandduinen nabij Dwingeloo is nog een lang stuk zigzaggende tankgracht te vinden waar de schuin aflopende westwand en de steile oostelijke wand goed te herkennen zijn. De tankgracht is echter niet meer dan een meter of twee diep. Blijkbaar werd afhankelijk van de omstandigheden nog wel eens afgeweken van het programma.

Loopgraven en mitrailleurnesten

Er werden ook kilometers loopgraaf aangelegd waarvan nog enkele honderden meters resten. Ze werden afhankelijk van de terreinomstandigheden (nat of droog) bovengronds of onder het maaiveld aangelegd. Bij Geeuwenbrug is een gedeelte van de loopgraven bovengronds aangelegd. Ze fungeerden ook als verbindingslijnen waarlangs soldaten zich over grote afstanden konden verplaatsen langs de Frieslandriegel. Op regelmatige afstanden waren zij voorzien van rechthoekige uitstulpsels, waarin een soldaat zich op kon stellen om een tegenligger te laten passeren. Ter versterking van de loopgraven werden wel betonnen schuttersstellingen aangelegd. Het ging veelal om ronde betonnen bakken, die half ingegraven met de opening naar het westen werden gekeerd.
Er zijn ook negentien mitrailleurnesten aangetroffen langs de Frieslandriegel. De meest herkenbare liggen op het militair oefenterrein in Assen. Zij bestaan hier uit ronde eenmansgaten in de grond, waarvan de wanden versterkt zijn met beton. Ook aan de bovenzijde is een soort betonnen deksel opgenomen met daarin een uitsparing voor een ijzeren luik.
Bij een landelijke inventarisatie van VROM over het postmilitaire landschap uit 2004 is de Frieslandriegel over het hoofd gezien.

Literatuur
H. Luinge, Veroordeeld tot graver. Graven voor de O.T. in Noord-Nederland, Bedum, 1961.
VROM-DG. Ruimte, Het postmilitaire landschap. Een overzicht van linies en stellingen, Den Haag, 2004.