Moderne heksen en zweverige managers weten in het donker goed de weg te vinden naar de hunebedden, ontdekte Gerrit Jan Zwier.

Hein Klompmaker mag dan Fries zijn in plaats van Drent en geschiedenis hebben gestudeerd in plaats van archeologie, toch is hij langzamerhand de kampioen van de Drentse hunebedden. Al sinds 1988 is hij directeur van het Hunebedden Informatie Centrum, dat in 2005 – vergroot en van de nieuwste museale snufjes voorzien – als Hunebedcentrum de poorten weer heeft geopend. Het Centrum lijkt hard op weg om het ‘prehistorisch hart van Nederland’ te worden, van meet af aan de wensdroom van de directeur.
Pas nadat hij in Borger als leraar geschiedenis voor de klas kwam te staan, kreeg Klompmaker serieuze belangstelling voor de hunebedden. Weliswaar maakte hij op de lagere school kennis met het boekje Wat het hunebed vertelde, en klom hij eens tijdens een schoolreisje boven op de dekstenen, toch liet dit alles geen diepe indruk achter. Maar in Borger, waar zich het grootste hunebed van Nederland bevindt, raakte hij al snel betrokken bij de plannen om iets met deze oude grafmonumenten te doen. Eerst was er het Flint’n Hoes, dat in een oude Saksische boerderij was gevestigd, en toen die was afgebrand, nestelde het nieuwe informatiecentrum zich in een voormalig armenwerkhuis.

Historische sensatie

‘Eigenlijk ben ik altijd een schoolmeester gebleven’, zegt Klompmaker, die mij in een gele directiekeet ontvangt die in de modder naast het nieuwe museum is neergezet. Hij blaast bedachtzaam een rookwolkje uit dat zich moeiteloos vermengt met het laaghangende dek van eerder in smook overgegane sigaren. ‘Het gaat mij om de combinatie van educatie en sfeer. Ik wil graag dat de geschiedenis, en ook een museum, een verhaal vertelt. Liefst een verhaal waarbij je kunt wegdromen. De wetenschap reikt nu eenmaal niet alles aan. Kan de archeologie een verhaal niet compleet, of niet zo boeiend vertellen, dan kun je in een museum een beroep doen op allerlei moderne hulpmiddelen, zoals film, computers en geluid. Ik hoop dat de bezoekers van ons museum zoiets als een historische sensatie ondergaan, dat is eigenlijk de bedoeling.’
Het ‘verhaal’ komt ook aan bod in de bloemlezing die het Hunebedcentrum heeft laten samenstellen van Nederlands literair werk over hunebedden. Schrijvers als Maarten ’t Hart, W.F. Hermans en J.J. Voskuil hebben in Hunebedden in de Nederlandse literatuur een plaatsje gevonden. Hetzelfde geldt ook voor W.J. Hofdijk, een toneelschrijver uit de negentiende eeuw, die zijn ‘historische verbeeldingskracht’ op de hunebedden in Rolde heeft losgelaten.
Klompmaker denkt ook met plezier terug aan de fakkeloptochten en poëzieavonden die bij hunebedden in de omgeving werden georganiseerd. Hij spreekt van ‘eigentijdse romantiek’, van een mystieke sfeer met vleermuizen en mist die over het land kruipt. Hunebedden, deze schilderachtige steenskeletten die vaak zo mooi in het landschap liggen, mogen ook in deze tijd best een functie hebben.

Hekserij

Romantiek is Klompmaker niet vreemd. Hij is bijvoorbeeld een liefhebber van het ‘magisch realisme’ van Hubert Lampo, die boeken schreef als De heks en de archeoloog, De Elfenkoningin en Terug naar Stonehenge. Ook het werk van de cultuurfilosoof Ton Lemaire spreekt hem aan. Lemaire, vooral bekend om zijn Filosofie van het landschap, kijkt met een zeker heimwee terug naar de tijd van witte wieven en kabouters, toen de woeste gronden nog echt woest waren. ‘Dat was ook het gebied van de hunebedden’, merkt Klompmaker op.
Inmiddels hebben sjamanen en moderne heksen, die zich wicca noemen, de hunebedden ontdekt. Wie op internet onder het kopje ‘hunebedden’ gaat zoeken, stuit daar op heel wat new-agegroepen die hun rituelen graag bij deze oude steenhopen uitvoeren.
De heks en de sjamaan hebben zich inmiddels een vaste plaats in het Avondland veroverd. Hoewel historici van mening zijn dat heksen nooit bestaan hebben, dat er nooit een sekte van duivelaanbidders is geweest, denken de wicca daar heel anders over. Zij geloven dat er vroeger overal heksenkringen actief waren. In hun ogen was een heks iemand die veel kennis had van planten en kruiden, en die met haar brouwsels en spreuken magie bedreef. Heksen waren geen christenen, maar heidenen, die de oude natuurgoden aanbaden. Een moderne witte heks wil de band met de natuur en het bovennatuurlijke herstellen. Hekserij is nu een doe-het-zelfreligie, waarbij het ritueel een grote rol speelt. Wat de heks het liefst van alles zou willen, is toveren.
Maar de echte held van new age is toch de sjamaan. De eerste onderzoekers, die hem bij Siberische herdersvolken tegenkwamen, hadden weinig positieve woorden voor hem over. Maar in ruim een eeuw tijd is hij van een tierende gek, die zich uitsluitend van armzalige goocheltrucs bedient, veranderd in een wijze natuurfilosoof.
De internetsites tonen aan hoe belangrijk de hunebedden voor new-ageadepten zijn. Je ziet bijvoorbeeld foto’s van heksen die in lange blauwe mantels op het grote hunebed van Noord-Sleen poseren. ‘Het mooiste hunebed van Drenthe’, zegt het heksenpaar Helios en Verdani. Inderdaad is de D-50, zoals archeologen dit hunebed aanduiden, met zijn grote dekstenen, (bijna) gave rij kransstenen en de eik die zijn kroon boven de stenen spant, een gaaf voorbeeld van een megalithisch monument. Het genoemde tweetal komt er geregeld samen met andere leden van hun groep om er rituelen uit te voeren, offers te brengen en er in het algemeen ‘te doen wat hun gevoel hun ingeeft’, zoals ze het zelf zeggen.
‘Dit centrum is zeer positief en er zijn indrukken van iets feestelijks’, lees ik elders over het grote hunebed van Borger. Dit in tegenstelling tot het hunebed dat nu in een buitenwijk van Emmen is verdwaald – hier zouden mensen zijn geofferd en bloed over stenen gesprenkeld. Bij Grollo is de energie ‘rechtsdraaiend, positief, roze, vrouwelijk en genezend.’ Ter plekke bevindt zich een formidabel energiecentrum, een knooppunt van leylijnen (onzichtbare energiebanen, die de hele wereld omspannen, en waarop allerlei heiligdommen zouden liggen). In Oud-Aalden had men ook werkelijk het gevoel dat de omgeving ‘oud en geheimzinnig’ was. Het Norgerholt, het oudste ‘oerbos’ van Nederland zou een plek zijn voor ‘helderhorendheid’ – een term die niet verder wordt verklaard.

Wit licht

Op een andere plek wordt verteld over het bezoek dat een Ierse vrouw (een volgeling van de druïden?) aan Drenthe heeft gebracht. Volgens Kathleen lijdt het geen twijfel dat oude heiligdommen, zoals piramiden, Stonehenge, hunebedden en ook de eerste kerken en kathedralen op kruispunten van leylijnen zijn neergezet. Bij de ‘roem van Borger’, zoals dominee Craandijk het plaatselijke megahunebed noemde, of beter: bij de eiken in de buurt, deed zij een ceremonie die de energievibraties versterkte. ‘Velen voelden een zware energie’. Bij de drieling van Bronneger zetten men een driehoek van energie op. Deelnemer Willem kreeg daarbij het gevoel dat de driehoek de basis vormde van een driedimensionale kristallen piramide. Later keerde men naar het grote hunebed terug waar Kathleen haar sjamanentrommel tevoorschijn haalde. Dit keer kreeg Willem de sterke ervaring dat er bij elke trommelslag wit licht uit zijn hoofd kwam. Iets later was het net of er zich engelenvleugels aan zijn rug hechtten, iets wat te maken zou hebben met de activering van zijn tweede chakra, die op aura en gedaantewisselingen is afgestemd.
Op een vierde site wordt ontkend dat hunebedden oude begraafplaatsen zouden zijn. Het hunebed is veel ouder dan de menselijke resten die er soms in aangetroffen zijn. ‘Wanneer een televisietoestel in een hunebed geplaatst wordt betekent dit niet dat het hunebed in onze tijd gebouwd is!’ Er is ook geen denken aan dat de hunebedbouwers ons land vanuit het oosten bereikten, nee, ze kwamen uit het zuiden van Engeland, waar ze eerst de dolmens en Stonehenge hadden gebouwd.

Geblinddoekte mannen

Hoe kijkt Klompmaker nu aan tegen de grote belangstelling die heksen en sjamanen voor de hunebedden aan de dag leggen?
‘Ik sta daar niet zonder meer afwijzend tegenover’, zegt hij. ‘Het minste dat je kunt zeggen is dat ze in ieder geval respect hebben voor de hunebedden. Dat gold ook voor de boeddhisten, die vroeger in Bronneger een tempel hadden, en die soms een sessie bij een hunebed hadden. Of voor de mensen die ons vragen of ze de as van hun dierbaren bij een hunebed mogen uitstrooien. Maar de romantiek van new age is niet de mijne. En wat ze beweren heeft wetenschappelijk gezien natuurlijk geen relevantie. We plagen elkaar een beetje: zij vinden mij veel te geleerd, ik vind hen te zweverig. Overigens hebben we bij de bouw van het nieuwe museum een aardig experiment uitgevoerd. Ik had een bekende wichelroedeloper gevraagd om het bouwterrein archeologisch te verkennen. Kijk, de wichelroede werkt vaak goed als het om water of gasleidingen gaat. Ik zou op die manier ook best het Drentse bodemarchief willen verkennen. Nu wisten we dat er zich in de grond een zogenoemd standvoetbekergraf bevond. Maar helaas, de wichel kon het niet vinden.’
Klompmaker zag er zelfs geen been in om samen met een moderne heks naar de D-26 te gaan, het hunebed op het Drouwenerveld. Ook dit verslag is op internet te vinden. Jeanette, een paranormaal begaafde energetisch therapeute, had daar eerder met een groep geestverwanten een ritueel opgevoerd. Zij kreeg daar beelden van een lentefeest, van karren met ossen waarvan de horens met bloemen versierd waren. In haar trance zag ze priesteressen en hoorde ze fluit- en harpmuziek. Het hunebed was niet alleen een grafkamer maar ook een tempel!
Als Jeanette in Borger aankomt om Klompmaker op te pikken, is er bij het grote hunebed naast het museum juist een heel ander ritueel aan de gang. Geblinddoekte mannen, die de handen op elkaars schouders hebben gelegd, hossen achter een niet-geblinddoekte leider aan. Het blijkt om een cursus te gaan die
managers moet leren elkaar blindelings te vertrouwen.
‘Je ziet het steeds vaker gebeuren’, legt Klompmaker uit, ‘dat de meest vreemde figuren ’s nachts bij de hunebedden zitten en op hun eigen manier proberen oude feesten tot leven te brengen.’
Op het Drouwenerveld raakt Jeanette opnieuw in trance. Dit keer ziet ze een oude man, een druïde, de bewaker van het hunebed. Klompmaker ziet niks. Vanuit de bosrand komt een in het wit geklede lentekoningin op hen toe schrijden. Het ontgaat Klompmaker ten enenmale. Hij voelt niets bijzonders. De directeur van het Hunebedcentrum heeft ook geen enkele aandrang om ter plekke rituelen uit te voeren. Jeanette gelooft dat zij hier in een vorig leven mensen heeft geofferd. Klompmaker deelt mee dat het verhaal over mensenoffers een al lang achterhaald idee is. ‘Op zich zijn het mooie verhalen, maar we weten niets zeker.’ Tegenover dit niet-weten plaatst de heks haar oermoedergevoel, haar geloof in reïncarnatie, haar zelfhypnose en haar gaven als zieneres. Daar kan Klompmaker niet tegenop. Hij moet soms het gevoel hebben dat hij de directeur is van de Zweinstein Hogeschool voor Hekserij en Hocus-pocus.

Icoon

Al in Het mysterie van de hunebedden van Frits Bom – ook een veel te zweverig boek, volgens Klompmaker – wordt gesteld dat de Drenten niet trots zijn op hun hunebedden. Mijn gesprekspartner is het daarmee eens. ‘Hadden ze in het westen of in Friesland gelegen, dan waren ze wereldberoemd geweest.’ De Drent is, zoals vroegere volkskundigen al opmerkten, veel te bescheiden. Daarom is het terecht dat Drenthe nu een eigen hunebeddenmuseum met enige allure heeft’, stelt Klompmaker. ‘Als is het nog niet het prehistorische hart van Nederland, het is wel een icoon van deze provincie.’
Na afloop stap ik in het vernieuwde museum nog even het verhaal van de hunebedbouwers binnen. De expositie spreekt inderdaad tot de verbeelding. Bedrieglijk echte poppen van een prehistorische familie, vitrines met opgegraven aardewerk, het interieur van een nagebouwd hunebed, veel maquettes, filmbeelden van ‘levende archeologie’ en een documentaire over begrafenisgebruiken bij de Dajaks van Borneo zetten de bezoeker op het pad van kennis en suggestie. Niet alleen de archeoloog A.E. van Giffen, de ‘hunebedprofessor’ krijgt aandacht, maar ook de dichteres Vasalis (‘Ik droomde, dat ik langzaam leefde …/Langzamer dan de oudste steen’) en de romantiek van de hunebedden. Geschiedenis is in Borger weer een spannend verhaal geworden.

Gerrit Jan Zwier is schrijver. Dit verhaal bevat enkele fragmenten uit zijn boek Mijn Drenthe dat half april bij uitgeverij Atlas zal verschijnen.

Trefwoorden