Rijksbouwmeester Francesco Veenstra ziet mogelijkheden om de pijnlijke aardbevingsschade om te zetten naar een hoopvollere toekomst. ‘Het nieuwe bouwen’ kan Groningen helpen om een voortrekkersrol te pakken die aansluit bij de ambitie van de Europa. Ineke Noordhoff spreek hem over de vraag: ‘Hoe dan?’

Dit is deel twee van een gesprek met Francesco Veenstra over het perspectief dat hij voor Groningen ziet. In deel een uit hij zijn vrees dat Groningen kiest voor een kortzichtige aanpak. ‘Neem tijd voor de wederopbouw’ kun je hier lezen.

In de toekomst bouwen we alleen nog maar op basis van grondstoffen die je kunt hergebruiken, betoogt Rijksbouwmeester Francesco Veenstra. Een fossielarme toekomst betekent dat onze mobiliteit en de infrastructuur in onze steden anders worden. Ook de wijze waarop mensen zich voeden zal ingrijpend veranderen. Groningen, waar op grote schaal nieuwbouw en renovatie plaatsvindt vanwege het aardbevingsgevaar, kan daarin een voorlopersrol pakken, meent Veenstra die sinds een jaar tevens de voorzitter van het College van Rijksadviseurs is en de overheid adviseert over bouwen en ruimtelijke kwaliteit. Ik spreek hem in Woltersum bij een bewoonster die al jaren strijdt voor een veilig huis.

Ik zie een versterkingsoperatie die niet alleen vastloopt maar ook behoudzucht ademt.

‘Het nieuwe bouwen’ is voor de bouwbranche en bestuurders ‘misschien nog wat eng’, bevestigt Veenstra. Groningen is door de aardbevingsrisico’s beland in een omvangrijke bouwoperatie – ‘qua omvang en impact kun je het vergelijken met de na-oorlogse wederopbouw’. Dat is niet alleen ellende, het is ook een kans om een nieuwe bouwcultuur aan te jagen, draait hij het perspectief.

DUURZAAM BOUWEN

In Groningen zijn dergelijke ambities al jaren geleden prachtig opgeschreven. Mensen als Wim Meijer en Jacques Wallage die met de huizen ook het leven in de regio wilden versterken, vertrokken woedend omdat Den Haag elke cent drie keer omdraait. Ik zie vooral onwil bij de regering om de verbouwing van Groningen integraler aan te pakken en verder vooruit te kijken.

Veenstra herkent het beeld. ‘Ja, ja, ja, er was misschien onwil,’ begint hij aarzelend. ‘Maar ik denk ook dat het onmacht is. Ik zit nu bijna een jaar in Den Haag. Daar zie ik veel schotten tussen sectoren en disciplines. Soms zitten ministeries letterlijk naast elkaar en vindt toch niet de afstemming plaats die je zou willen.’ Maar de panelen bewegen, vindt hij. Het helpt dat de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, nu ook druk op de lidstaten zet om een nieuwe duurzame bouwcultuur tot ontwikkeling te brengen.

Lang waren de aardbevingen het pakkie an van het ministerie van Economische Zaken dat ook verantwoordelijk is voor de gaswinning. Zou het voor Groningen beter zijn verlopen als de aardbevingsschade bij een ander ministerie was ondergebracht?

‘Zeker’,  antwoordt hij beslist. ‘Alles in het ruimtelijke domein heeft met elkaar te maken: volksgezondheid, onderwijs en wonen. We ontvlechten in het beleid alles, maar als je het echt goed wilt doen, moet je geïntegreerd werken en veel verder vooruit kijken.’

De versterking kantelde naar ‘behoudzucht’ toen de door Economische Zaken benoemde Nationaal Coördinator Groningen beloofde dat alle bewoners terug zouden krijgen wat ze hadden. Wie een kapot stenen huis had, zou een nieuw stenen huis terugkrijgen, zo werd beloofd. Die aanvliegroute viel goed in Groningen waar een omvangrijke steen- en cementgerichte bouwsector zetelt. Maar bakstenen zijn in een aardbevingsgebied niet het optimale bouwmateriaal en ook in een duurzame wereld passen ze minder goed.

Achteraf is die belofte niet erg gelukkig, vindt Veenstra. Daarmee heeft het Rijk verwachtingen gewekt. ‘Zulke beloftes worden natuurlijk gedaan met de beste bedoelingen. Ze ontstaan vanuit een reflex in een lastige situatie.’ De behoudzucht die erin besloten zit, staat nu soms in de weg om te bouwen met oog voor de toekomst. Veenstra wil er energie in steken om dat bij te sturen. En hij ziet een goed motief om dat met extra energie vanuit Den Haag naar Groningen te brengen. ‘Den Haag is schatplichtig aan de Groningers. Gebrekkige wederkerigheid. Dat begrip heb ik uit jouw boek gehaald en dat gebruik ik om mensen in Den Haag naar de langere termijn te trekken. Ik denk dat die notie essentieel is.’

GEBREKKIGE WEDERKERIGHEID

Veenstra vertelt hoe hij in lezingen over de toekomst van Nederland de uithoeken van Nederland bij elkaar trekt: ‘Noordoost Groningen, Den Helder, Vlissingen en Parkstad Limburg. Die gebieden zijn cultureel en landschappelijk totaal verschillend maar er zijn belangrijke overeenkomsten want ze liggen ver van de Randstad en hebben in extreme mate bijgedragen aan het hele land.’ Groningen en Limburg voorzagen decennialang in de energiebehoeften terwijl Vlissingen en Den Helder werden ingericht op de verdediging van het land. ‘Nu bij de ontwikkeling van wind op zee zie je dat de Eemshaven, Den Helder en Zeeland opnieuw in beeld komen voor de aanlanding van waterstof en grote datacenters. De vraag is: Zitten de mensen in die regio’s op de ontwikkeling van dit soort industrie te wachten? Biedt dat perspectief voor deze mensen of zou je ze iets anders moeten aanbieden?’ Veenstra laat een pauze in het gesprek vallen voor hij aanvult: ‘Ik denk dat het iets anders zou moeten zijn.’

Wat voor perspectief ziet de Rijksbouwmeester dan wel voor Groningen?

‘Die vraag wordt eigenlijk niet gesteld hè. Dat is wat wij als Rijkscollege wel doen. Hoe verdienen mensen hun geld hier in de toekomst? Als econoom weet jij ook dat afgelopen tien, twintig jaar de manier van geld verdienen enorm is veranderd. Ik werk veel in Leeuwarden. Daar had je grote werkgevers uit de verzekeringshoek. Die financiële sector gaat gewoon verdwijnen en dat betekent dat een belangrijk deel van de economie van deze stad wegvalt. Daar moet wel iets voor in de plaats moet komen. Dat geldt net zo voor Groningen.’

De papieren wereld verdwijnt, de fossiele industrie raakt uit de tijd… Wat dan?

‘Wij denken nu dat we uniek zijn omdat we op veel fronten een crisis hebben, maar een eeuw geleden zaten we ook in zo’n periode. De problemen werden toen zo groot dat er een aantal hele fundamentele wetten zijn geschreven over wonen, volksgezondheid, onderwijs en veiligheid. Ik denk dat we nu in een vergelijkbaar tijdsgewricht zitten.’

‘Als je in Groningen rondrijdt, zie je veel kleinschalige bedrijvigheid. Ik denk dat een goed ondernemersklimaat enorm kan helpen om hier perspectief te bieden. Maar mensen hebben hulp van de overheid nodig om te bewegen. Als de cv-monteur niet durft over te stappen naar nieuwe technieken, is de kans groot dat zijn werknemer een nieuw bedrijf in warmtepompen begint. Ook in de landbouw werkt dat zo.’ Veenstra begrijpt waarom boeren zich nu schrap zetten. ‘Als je je in het wezen van je bestaan voelt aangevallen, raakt dat aan je gevoel van veiligheid – net als hier bij de mensen in Woltersum – en dan kom je in actie. Maar ik denk dat veel boeren best snappen dat de toekomst er heel anders uitziet. Mensen kunnen zich aanpassen, maar je moet ze wel perspectief bieden.’

LANGE TERMIJN VOOROP

Er liggen kansen in het duurzaam bouwen, anders boeren, nieuwe vormen van vervoer en energie. ‘Het eerlijke verhaal over de toekomst kan Groningers helpen’, meent Veenstra. In het landschap zitten belangrijke kwaliteiten die je bij de transities centraal moet stellen. Hij roemt de rust van een dorp als Woltersum en het weidse landschap. Maar ook de drukte in de stad er pal bij is van betekenis.

Veenstra is vereerd dat hij als Rijksbouwmeester Nederland mede vorm mag geven. Hij ambieert vaart te geven aan een nieuwe, duurzame bouwcultuur. Met zijn team en de Groninger bouwmeesters komt hij na de zomer met handreikingen hoe Groningen daarin een grotere rol kan pakken. ‘Het gaat niet alleen over veiligere huizen, er ligt ook een opgave om te ontdekken hoe je deze plek door kunt geven aan volgende generaties. Ik zie die nieuwe bouwcultuur ook heel erg in verbinding met dat sociaal maatschappelijke vraagstuk.’

Veel zal in Groningen door bouwers, bewoners en bestuurders opgepakt moeten worden. Maar één randvoorwaarde is daarbij cruciaal: dat het Rijk werkelijk ruimte maakt voor de Groningers en aansluit bij hun wereld. Veenstra ziet daarin een rol voor zichzelf: ‘Ik heb een stem op belangrijke plekken in Den Haag. Ik heb het idee dat voor ons als College van Rijksadviseurs de grootste winst valt te behalen door de lange termijn bij mensen in Den Haag tussen de oren te krijgen.’  

Wil je op de hoogte blijven van deze blogserie? Klik dan hier om een melding in je e-mailbox te krijgen bij het uitkomen van een nieuwe aflevering.