Er moet een New Deal komen om het landschap in het Noorden waardevol en mooi te houden, betoogt Theo Spek. De hoogleraar landschapsgeschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen sprak tijdens de landschapsmanifestatie van Noorderbreedte op 7 februari 2019 in het gebouw van de Rijksluchtvaartschool dat voor deze gelegenheid was volgestroomd met publiek.

Lezing door hoogleraar Theo Spek op 7 februari ter gelegenheid van de Landschapsmanifestatie van Noorderbreedte. De letterlijke tekst is te beluisteren op de tape of hieronder te lezen:

Mijn verhaal gaat over de actualiteit. Over de dingen waarover ik op dit moment in gesprek ben. Ik was onlangs op bezoek bij Henk Jumelet, gedeputeerde van Drenthe en die deed uitspraak die ik hier wil herhalen: ‘Nog te weinig mensen beseffen dat we staan aan de vooravond van de grootste verbouwing ooit.’ Inderdaad, daar heeft hij gelijk in. Er zijn allerlei veranderingen gaande. We hebben te maken met klimaatverandering, de zeespiegel stijgt, we werken aan nieuwe vormen van kustdefensie, de waterschappen zijn bezig met waterberging om tijdig te reageren op excessieve regenval en periodes met grote droogte. Er zijn projecten om de kwaliteit van ons water beter te maken, we hebben te maken met de veenweide problematiek en grote bodemdalingen. Ook zijn er grote sociale veranderingen – denk aan krimp en vergrijzing. Dat laatste heeft enorme gevolgen voor onze stedenbouw en architectuur. Komende decennia gaan meer dan een miljoen mensen met pensioen – recreatie en toerisme zal onder deze generatie enorm  toenemen. Onze mobiliteit zal veranderen; wat gaan we met openbaar vervoer doen? Ik noem de migratie. Hoe kunnen nieuwe Nederlanders meer binding krijgen met ons landschap? Onze huidige inburgeringscursussen doen weinig met natuur en landschap. Met oud studenten werken we in de stichting Landing aan een groot project om dat aan te pakken.

En dan kom ik nu bij de twee grootste transities. Te beginnen bij de afbouw van de gaswinning en onze toekomstige energiehuishouding, We kennen de discussies over windmolens en zonneparken. Die hebben grote gevolgen voor het landschap. Maar wat is het alternatief? Zonneparken hebben forse impact. Om alle huidige behoeften te dekken moet je een gebied van 35 bij 35 kilometer vol zonnepanelen zetten – en als je alle daken benut heb je nog steeds een terrein nodig van 25 bij 25 kilometer. Dat zijn de feiten. Het gaat erom welke keuzes je maakt. Dan zijn er nieuwe ideeën om CO2 op te slaan in bos. Dat gaat om enorme oppervlakten; waar gaan we die bomen poten? Dat wordt een vraag komende tijd.

En de tweede grote verandering zit in de landbouw. Het kan niet verder zoals het nu gaat. De boeren zitten onder het juk van het systeem en de huidige landbouw gaat ook ten koste van het landschap, de natuur en de gezondheid. De toekomst van de landbouw is de tweede grote transitie waar we voor staan. Er zijn heel veel nieuwe initiatieven om de landbouw te verduurzamen. Minister Schouten heeft een notitie uitgebracht over kringlooplandbouw. Soms heet het ‘verduurzaming’ of ‘natuurinclusieve landbouw’ – allemaal termen die met elkaar te maken, maar net weer iets anders zeggen. Kringlooplandbouw gaat niet automatisch over landschap, natuurinclusieve landbouw gaat wel over natuur maar niet over landschap. Hoe je het ook noemt, het gaat om wat je doet.
Als je alle veranderingen optelt die komende periode op ons af komen, dan gaat het om heel heel veel. En als je het allemaal per sector netjes gaat bediscussiëren en regelen, wordt het een grote puinhoop. En dat is precies wat er nu gebeurt. Er wordt met de beste bedoelingen van alles ondernomen. En ook al wordt er per project zorgvuldig gewerkt en met kwaliteit, het landschap verdwijnt, de boeren hebben het niet best, de natuur lijdt eronder. We moeten met alle partijen die bij het landschap zijn betrokken naar een geïntegreerd plan. Met zijn allen. En daar wil ik het over hebben.
Alles komt bij elkaar in het landschap. Alle activiteiten van bewoners samen vormen het landschap. Dat maakt het zo waardevol en interessant: laag op laag, van gebied naar gebied kun je het lezen. Maar landschap is ook heel kwetsbaar . Vergeleken bij andere regio’s heeft het Noord-Nederlandse landschap nog enorme kwaliteit – ondanks alle aantastingen waar ik het eerder over had. Daarom is het landschap ook een heel geschikt vertrekpunt bij die grote verbouwing. Iedereen heeft wel iets met zijn eigen landschap, daarom kan het een goed startpunt zijn van een masterplan.

Wat is landschap? Ik wil twee modellen schetsen. De eerste is van de Wageningse filosoof Maarten Jacobs. Hij onderscheidt drie dimensies. Het tastbare landschap, zoals de aarde, de natuur, wat je ziet boven de grond en ondergronds en alles wat je kunt vastpakken. Met dat tastbare landschap is de hele samenleving verbonden en dat noem je het sociale landschap. Dat zijn de mensen en hun activiteiten, zaken als de economie, juridische en bestuurlijke verhoudingen en de normen en waarden die als een onzichtbare laag over dat landschap liggen. Dat noem je het sociale landschap. En dan heb je nog de derde dimensie die gaat over de persoonlijke beleving, het innerlijke of mentale landschap. Ieder mens heeft op zijn eigen manier een speciale band met het landschap; die wordt mede bepaald door onze levensloop. Die dimensies herken je vaak in discussies over ruimtelijke inpassingen. Je ziet dat sommige mensen sterk reageren vanuit hun persoonlijke ervaring – iets maakt hen boos of enthousiast. Terwijl wetenschappers vaak in het rationele landschap zitten; ze zijn koel en zakelijk aan het berekenen hoe iets zit. Ook voor mij was dat onderscheid een eyeopener. Het betekent dat als je plannen maakt voor landschappelijke ingrepen, je niet alleen alles van het fysieke landschap moet weten om tot een goede beslissing te komen, maar ook van al die andere dimensies.
In het tweede model bestaat landschap in de kern uit drie dingen, mens, natuur en aarde. Landschap staat in het midden van die driehoek. Aan al die drie punten zijn wetenschappelijke vakgebieden gekoppeld, zoals geologie, ecologie en cultuurhistorie. In dat model brengen we tijdlagen. In de prehistorie was er een grotendeels natuurlijk landschap, een groot ecosysteem. Aarde en natuur waren alles overheersend en de menselijke activiteiten uiterst beperkt. Verder in de tijd nam het aantal mensen toe, kwam er landbouw en kreeg je een dynamisch evenwicht tussen mens, aarde en natuur. In de 16e, 17e eeuw waren langzaamaan onze cultuurlandschappen ontstaan. Dat was een wereld met ongelofelijk veel variatie. De maximale biodiversiteit dateert dus NIET uit de puur natuur-fase van het oerwoud maar uit de fase waarin de mens een redelijke invloed had op zijn omgeving. De cultuur bracht allerlei overgangsniveaus. Dat is het landschap waar de grutto’s om je oren vlogen en dat we kennen uit de Verkade albums. Victor Westhoff onderscheidde natuurlijke landschappen – zoals de Waddenzee -, halfnatuurlijk landschappen en cultuurlandschappen. Die variatie zijn we steeds meer aan het kwijtraken omdat de mens steeds dominanter is geworden. Na de oorlog zien we de schaalvergroting van de landbouw en intensivering van het landgebruik – noodgedwongen door de wederopbouw en de wens om steeds meer mensen te voeden.

De mens is een hele grote factor geworden en drukt de natuur en aarde steeds meer weg. Er komen steeds meer problemen met de aarde, het watersysteem en de natuur wordt steeds meer in de hoek gedrongen. Je krijgt grootschalige productie landschappen. Daar geef ik geen kwaliteitsoordeel over, dat is de keuze die gemaakt is. De markt domineert en dus krijgt je internationale processen die steeds sterker ons landschap gaan sturen. Door de schaalvergroting verdwijnt de afwisseling in het landschap, het nivelleert. De bodem- en waterkwaliteit loopt terug, de biodiversiteit idem dito. Afgelopen vijftig jaar is  60-70 procent van de vogels verdwenen, 75 procent van de insecten is weg en van de landschapselementen (dat is dus cultuur!) is nog de helft over. Dat zijn markante getallen. De mens drukt steeds meer natuur en aarde weg.
De mens heeft er allerlei dingen op verzonnen. Rond 1900 zijn natuur- en erfgoed beheer opgekomen. Natuurorganisaties zijn terreinen gaan kopen en proberen daar iets te bewaren. Die terreintjes worden zo goed mogelijk beheerd en ook beetje gefossiliseerd. Daar wordt het klassieke agrarisch natuurbeheer in feite nagebootst om de terreinen zo door de tijd te helpen. Hele generaties natuurbeheerders zijn daar goed mee bezig geweest en er zijn veel successen mee geboekt. Maar het heeft ook steeds meer problemen opgeleverd. Hoe intensiever het land gebruikt werd – door de landbouw en verstedelijking – des te meer die natuurgebieden als kleine oases in de woestijn kwamen te liggen terwijl de natuurkwaliteit van die terreintjes ook achteruit liep. Dus uiteindelijk was het toch een nederlagen strategie.
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw is gezegd: het moet anders. Toen kwam de casco=planning, opgehangen aan de autonomie van sectoren. Men zei: we laten de landbouw zijn eigen ding doen en natuur ook; ieder krijgt zijn eigen domein en doet daarbinnen zo goed mogelijk zijn best. Maar wat krijg je als ieder ‘zijn eigen ding kan doen’? De belangentegenstellingen vergroten uit. Er ontstaan spanningen en conflicten.In de jaren tachtig kreeg je een stroming die ging ‘terugvechten’. Die ging nieuwe natuur creëren op landbouwgrond. Deze offensieve strategie kreeg veel steun van de overheid en de postcodeloterij. Zo zijn prachtige natuurgebieden ontstaan met bijzondere ecosystemen.

En wat ook afgelopen twee decennia tot  ontwikkeling kwam is dat terreinbeherende organisaties zich niet alleen met natuur bezig hielden maar ook met cultureel erfgoed. Omdat die twee gekoppeld zijn. Dus veel erfgoed in de regio is richting tbo’s gegaan, allemaal positief.
We vinden met zijn allen dat al die strategieën best succes hebben gehad. Maar we zien ook dat ze heel veel problemen opleveren; het loopt nog steeds mis. Er zijn heel veel problemen in de landbouw – boeren stoppen massaal, maken zich enorme zorgen over hun toekomst en voelen zich in soort harnas zitten – de problemen met weidevogels blijven en de moderne landbouw sluit daar niet goed op aan. Het boek ‘Landschapspijn’ van Jantien de Boer maakt heel erg duidelijk dat burgers ook het gevoel hebben ‘dit gaat zo niet goed’. Het bodemleven is zo dood als een pier aan het worden. Hoe grootschaliger en intensiever je de landbouw maakt, des te minder soorten er zijn.
We moeten wee weer nieuwe strategieën verzinnen. Zoals ‘natuurinclusieve landbouw’. Jarenlang is gewerkt met de term  ‘agrarisch natuurbeheer’. Dat beheer wordt vooral gedaan door gepassioneerde boeren die naast hun boerenbedrijf ook voor natuur willen zorgen. Dat is onderdeel van de groene pijler van het landbouwbeleid geworden en wordt mede vanuit Brussel gefinancierd. Maar er zijn ook veel kritische rapporten over geschreven; ‘dat is weggegooid geld’ wordt gezegd, en ook: agrarisch natuurbeheer werkt niet. Ook internationaal zijn er van dit soort constructies bedacht. Je leest over ecosystem services: boeren die dingen voor het landschap doen krijgen daarvoor betaald. Daar zijn best successen mee bereikt. Bijvoorbeeld in de Alpenlanden waar met goede subsidieregelingen hele goede resultaten zijn bereikt. Maar vaak ook is het erg lastig. Zo zijn er allerlei vergroenings-regelingen voor de huidige landbouw.
Waar je weinig over hoort is dat op dit moment in onze landbouwsector een ingrijpende verduurzaming aan de gang is. Bijvoorbeeld als het gaat om verbeteren van de aanvoer van grondstoffen, organiseren van regionale afzet en verkorten keten gebeurt er heel veel. Gebiedscollectieven spelen daar een belangrijke rol in. In  Heel veel regio’s zijn dat de voorlopers, die collectieven organiseren dingen, voeren vernieuwingen door, proberen geld daarvoor te krijgen en trekken samen op met andere partijen. Alleen heb ik daar wel een kanttekening bij. Ik vind het fantastisch dat het gebeurt en het gaat ook echt effect opleveren als de landbouw op deze manier verduurzaamt en de kringlopen gaat sluiten; meer naar regionaal werken en niet op internationale schaal. Maar uiteindelijk is dat ook een heel technologische oplossing. Een van de gevaren is dat we nog steeds natuur en landschap vergeten als we investeren in de landbouw.
Dus als onze minister van landbouw, Carola Schouten, heel veel geld gaat stoppen in natuurinclusieve landbouw en dat voor 90 of 95 procent gaat naar technologische verbeteringen, is dat goed voor de technologie en ook voor de  kringlopen maar hebben we nog steeds voor natuur en landschap weinig bereikt. Daar moet echt balans in komen. Ik vind dat we daar ook kritisch op moeten zijn hoe goed het ook is die kringlooplandbouw. Natuur, landschap en plattelandsontwikkeling moeten onderdeel zijn van kringlooplandbouw en daarom noem ik het liever natuurinclusieve of landschapsinclusieve landbouw dan kringlooplandbouw.
Het College van Rijksadviseurs heeft daar een paar maanden geleden hele zinnige dingen over gezegd. Zij hebben al die transities tegen het licht gehouden en ze hebben zich afgevraagd: waar moet dat naartoe? Ze hebben een panorama ontwikkeld. Hun panorama Nederland is best wel idealistisch – daar hebben ze ook wel kritiek op gehad; mensen zeiden ‘Wat zijn dat voor positivo’s’-  maar aan de andere kant is dat wel een manier om vooruit te kijken. In dat panorama nederland gaat het ook over die natuurinclusieve landbouw en daarin wordt gezegd – en dat is iets wat ik vandaag heel erg wil overnemen – ‘We moeten naar een new deal tussen de landbouw en de maatschappij’. Een integrale benadering die regionaal met veel partijen tot een nieuwe aanpak komt. Ik vind het woord new deal ook wel heel goed. Dat komt uit de jaren dertig van de vorige eeuw en is een grootschalig plan van president Roosevelt om de landbouwcrisis in de VS te bestrijden. Dat heeft best gewerkt. We moeten een new deal sluiten over de hoofdproblemen met alle partijen die in landbouw en landschap bezig zijn.
Ik heb een aantal kenmerken van die deal voor u neergezet.

Heel belangrijk is dat we niet meer in het scheiden van functies blijven denken zoals we de afgelopen vijftig jaar wel hebben gedaan. Het moet veel normaler zijn dat een boer ook meedenkt over natuur, dat natuurorganisaties ook meedenken over natuur op boerenland en dat je waterschappen erbij betrekt. Niet dat oude casco-denken maar veel meer verweven. Probeer functies te combineren waar het kan. Dat kan niet altijd, maar zoek veel meer balans in de driehoek, landbouw natuur en landschap. Dat vraagt van alle partijen een hele andere houding. Een boer moet ruimte bieden aan andere functies en die moet daar overigens ook wel weer voor gecompenseerd worden. Maar het begint met de houding. Ook vanuit landschapsbeheerders moeten we ophouden boeren te verketteren door te zeggen ;jullie slopen ons landschap en vernietigen de natuur’. Dat doemdenken helpt geen boer en dan krijg je ze alleen maar tegen je. Ik heb enorm respect voor boeren. Als je onderzoek doet naar de geschiedenis van het landschap weet je dat boeren al duizenden jaren het landschap hebben gemaakt. Ze zijn onmisbaar ook vandaag de dag nog. Met alleen de natuursector redden we het niet, boeren zijn cruciaal voor ons landschap en die moeten we daarin steunen. Met hen moeten we in dialoog. We moeten boeren niet afmaken – al doen ze natuurlijk als sector – niet als individu maar als sector – dingen die we niet goed vinden.
Wat we ook moeten gaan doen is al die opgaven die we hebben niet individueel oplossen met verschillende beleidssectoren. We moeten ze proberen te koppelen dat kan alleen wanneer we dat op regionaal niveau gaan doen. De regio is volgens mij de komende jaren het allerbelangrijkste. Belangrijker dan Europa belangrijker dan het lokale, We moeten in regio’s al die functies op elkaar afstemmen en koppelen. Met een regionaal afwegingskader en ook denken op langere termijn ipv korte termijn wat nu toch heel vaak gebeurt.

Dus: voor langere termijn regionale oplossingen gaan zoeken. Dat is ook al bezig en provincies doen daarin best wel goed werk. Mijn leus zou zijn: think regional act local.

De regio Noord-Nederland wordt superbelangrijk. We hebben hier fantastische landschappen die allemaal een eigen identiteit hebben, en ook de bevolking past bij dat landschap. Mensen voelen zich ermee verbonden ze voelen zich er thuis – ook nieuwkomers. Dat is een enorme kracht en daar moet je ook gebruik van maken. Dus je moet ook op regionaal niveau dingen gaan plannen.
We moeten veel ruimte geven aan initiatieven van onderaf. Mensen moeten zelf kunnen mee beslissen, mee bepalen en mee beheren – het is hun eigen dorpsgebied of stadswijk.

Maar dat initiatief van onderaf kan alleen slagen als je van bovenaf ook mee coördineert. Als die samenhang er niet is krijg je die potpourri uit het begin, dat landschap wat een rariteitenkabinet wordt. Dat is nog steeds een gevaar.
Wat ook belangrijk is, en dat staat ook in stuk van College van Rijksadviseurs, dat stad en platteland meer bij elkaar betrokken moeten worden. Heel veel mensen in de stad hebben nog altijd geen benul wat voor landschappen en natuur er rond hun stad ligt. Daar moeten we blijvend aan werken. De stedelijke markt is daarvoor belangrijk. Producten uit eigen regio. Ook voor de toekomstige landbouw wordt dat heel belangrijk. Dat is een belangrijke verkorting van de ketens: afzet in je eigen regio.
Eigenlijk moet je af van losse projecten en moeten we toe naar een gemeenschappelijk DEAL waarin je als regio zegt: dit zijn onze kwaliteiten, dit worden de lijnen en dat moeten we in een samenhangend proces met elkaar gaan afspreken. Zoiets moet ook voorbereid worden. Wat wij vanuit onze sector doen is het landschap zo goed mogelijk in kaart brengen, bijvoorbeeld met een landschapsbiografie. Dat is soms een klein document, soms een heel dik boek. De gemeente Smallingerland heeft dat bijvoorbeeld gedaan en vastgelegd wat de kwaliteiten zijn van die gemeente. Zo’n landschapsbiografie vertelt een samenhangend verhaal, toegankelijk verteld en goed geïllustreerd, over de ontstaansgeschiedenis, de opbouw en kwaliteiten van het landschap. Het brengt in kaart wat echt belangrijk is en dat is een mooie basis, een kennisfundament, voor een regionale aanpak.
Als je aan governance kant kijkt wat moet er gebeuren, zeg ik: maak brede coalities. Iedereen moet uit zijn hok komen, je moet het samen doen. Maak coalities van de mensen die willen – ik noem dat de  coalition of the willing. Daar moeten coördinatoren bij gezet worden. Bijvoorbeeld agrarische collectieven omdat die in boerenwereld thuis zijn, of landschapsbeheerders omdat ze in groene wereld thuis zijn. Je hebt mensen nodig die op het platteland regisseur kunnen zijn. Werk aan een gezamenlijke strategie. Wat zijn de kwaliteiten en de hoofdstructuren die we in stand willen houden en waar al die andere dingen ingepast moeten worden? Zoek voorbeeldprojecten, financiering  – probeer er een soort investeringskader achter te zetten – en maak plannen voor de lange termijn. Daaronder zet je allemaal organisaties die wmb in zo’n collectief dat samen zouden kunnen doen.
Je kan hele mooie idealen hebben, maar wie zal dat betalen? Uiteindelijk zal Brussel een belangrijke rol spelen – dat zal moeilijk worden want in de vorige ronde is het ook niet al te best afgelopen, maar er moet een vergroening in de landbouw komen. En de consument moet natuurlijk heel veel gaan doen. Welke producten koop je, wat heb je over voor vergroening van het platteland? En de agribusiness moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Overheden kunnen faciliteren. Hoe dat moet is nog een heel gedoe, daar moeten economen heel goed over nadenken. Want als die boer dan al anders gaat werken, hoe moet dat gefinancierd worden en wat voor landbouw krijg je dan? Hoeveel boeren horen daarbij en hoe moet dat gefinancierd worden? Dat is een heel groot economisch vraagstuk.
Ik stel een new deal voor het noorden voor. Ik zou willen dat er regio’s op staan die zeggen: wij willen dit met elkaar aangaan en dat moet gefaciliteerd worden door de overheid.

Wanneer ik naar het landschap kijk hebben we in noorden vijf regio’s:

het waddengebied met de eilanden en de Waddenzee,
het kleigebied met vooral akkerbouw aan de kusten van Groningen en Friesland,
het veengebied vooral in Friesland maar ook in de kop van Drenthe en Groningen,
de zandgebied en
de veenkoloniën.
Dat zijn vijf landschappelijk compleet verschillende regio’s die alle vijf een eigen new deal nodig hebben. Met het College van Rijksadviseurs ben ik bezig met De Marne, een groot project, om met deze manier van werken te gaan experimenteren. Het begint met draagvlakontwikkeling – de mensen moeten er eerst achter staan. Je moet proberen coalities te vormen en dan te bepalen: voor welke waarden gaan we, wat is de essentie van dit landschap? Daar kan een landschapsbiografie een rol bij spelen, maar het gaat in dialoog. Je moet heel goed met elkaar praten om een koers te bepalen en vast te stellen hoe landschaps inclusieve landbouw ontwikkeld moet worden. Wat is de transitie opgave in samenhang met het regionale systeem? En dat moet uiteindelijk ook in gemeentelijke en provinciale omgevingsvisies worden verwerkt. Stap voor stap worden daarna uitvoeringsplannen bedacht en gekozen welke projecten een rol krijgen als voorloper. Misschien is dat heel idealistisch gesteld, maar ik geloof er echt in dat we al die vraagstukken geïntegreerd moeten oppakken. Met al die organisaties moeten we proberen er iets van te gaan maken. Dat moet je niet kleinschalig aanpakken, daar is die samenhang voor nodig. Dat moet je doen met een groot aantal mensen en een groot aantal organisaties. Daar wil ik vol passie achter gaan staan.