Adwin de Kluyver kijkt terug naar het jubeljaar LF2018. Hij herinnert zich nog het Rotterdamse jaar als Culturele Hoofdstad, 17 jaar geleden en trekt een parallel.

De eerste keer dat ik actief een Culturele Hoofdstad van Europa beleefde was in 2001. Ik woonde in Rotterdam en werkte voor de kunstredactie van het Rotterdams Dagblad. Het was een druk jaar. Het motto van R2001 was ‘Rotterdam is vele steden’, dat weer was uitgewerkt in tien subthema’s, vertaald in vijfhonderd evenementen. Ik zag iedere week zo’n drie tot vier voorstellingen. In Museum Boijmans Van Beuningen hingen werken van Hieronymus Bosch en Pieter Bruegel de Oude. Er was een spannende architectuurroute langs gewone woonhuizen. Het Womex-festival kwam naar de stad.

R2001 was goed voor het zelfvertrouwen zei iedereen meteen na afloop, de stad had zich kunnen manifesteren als metropool, Rotterdam was niet alleen economie maar ook cultuur, het was de kroon op de wederopbouw. Toen later de bezoekcijfers werden geanalyseerd bleek dat 70 procent van de bezoekers hoogopgeleid was, dat het merendeel veertig jaar of ouder was en dat slechts 17 procent een etnische achtergrond had. Niet bepaald een dwarsdoorsnede van de Rotterdamse bevolking. Er was dus weliswaar met een toegankelijke programmering een breed publiek bereikt, maar een breder publiek dan de gebruikelijke cultuurconsumenten was niet bereikt. Dat er ondanks dat tijdelijke infuus van hernieuwd zelfvertrouwen er onder de oppervlakte toch ook andere dingen broeiden, bleek een half jaar later toen in Rotterdam de Fortuyn-revolte uitbrak. Cultuur belandde wat lager op de agenda, ik had het wat minder druk.
Als historicus en ervaringsdeskundige weet ik dat je nooit op het moment zelf een juiste analyse van een gebeurtenis kunt maken, daarvoor zijn afstand, tijd, context en vergelijking noodzakelijk. Valt er nu LF2018 bijna is afgelopen al iets te zeggen hoe we dit Friese Culturele Hoofdstad-jaar kunnen duiden? Met een slag om de arm doe ik een voorzichtige eerste poging.

Wat mij opviel is dat vrijwel overal waar ik kwam ik vooral Friese bezoekers trof. LF2018 leek vooral een feestjaar voor (en deels door) Friezen. Goed, het Fries Museum gaf met twee succesvolle  blockbustertentoonstellingen – Escher en Mata Hari – LF2018 enige internationale allure. En ook de de gedurfde ontwerpen van de tien fonteinen in de elf Friese steden waren een geslaagde poging om artistieke roem en bewondering buiten de landsgrenzen te oogsten. Maar daar hield het Europese gehalte van die Culturele Hoofdstad wel weer op.

Bij de totstandkoming van de fonteinen manifesteerde zich wel meteen het centrale thema waar LF2018 grotendeels om lijkt te hebben gedraaid: identiteit. Wie zijn wij, wie willen we zijn. In de meesterlijke documentaireserie ‘11 Friese fonteinen’ van Roel van Dalen is te zien hoe de plaatselijke bevolking zich verzet tegen de komst van door buitenlandse kunstenaars gemaakte sculpturen. Het belangrijkste argument: dat hadden Friese kunstenaars ook wel gekund. Die hang en drang – en in sommige gevallen zelfs dwang – naar het eigene werd gepersonificeerd door de figuur van Henk de Boer, een lokale kunstenmaker met artistiekerig kapsel uit Workum, die uit protest een piemelfontein bedacht als opgestoken middelvinger naar de smaak van de elite. Op zich een ludiek initiatief, tenzij je jezelf wel erg veel artistieke kwaliteiten toedicht. Zijn piemelding hoorde in het Fries Museum, het was immers een knutselwerk van en voor het volk. Toen het aanbod vriendelijk door het museum werd afgewezen was dat een bewijs van de arrogantie van de culturele elite.

In de documentaire zit een fraaie scène waarin De Boer zichzelf definitief ontmaskert als een wat nare, gefrustreerde man. Hij stapt het atelier binnen van Floor van de Leun, de uitvoerend kunstenares die werkt aan de leeuwensculpturen die in Workum komen te staan, en brandt haar monumentale beeldhouwwerk zonder enige compassie voor de ambachtelijke arbeid van zijn stadsgenoot tot de grond toe af. Een zwak verhaal, geen verbeelding, het is wat het is, je moet er een briefje bij hebben, het is niet iets wat je nog nooit hebt gezien, aldus kunstcriticus De Boer, die zijn mening vooraf al klaar had en weigerde te luisteren naar tegenargumenten. Iets wat uit de mienskip komt is volgens hem per definitie beter.

En zo stond een groot deel van het jaar in het teken van het vieren van de eigen identiteit  Het Friese paard, het nationale knuffeldier, werd aanbeden in een urenlange hoogmis; de aardappel kreeg een eigen cultureel programma; de Friese taal een eigen paviljoen, een festival en lichtsculpturen; hoogtepunten uit de lokale geschiedenis werden theatraal herdacht in de vele locatievoorstellingen van het Under de Toer-project. Friesland nam in 2018 uitgebreid de tijd om zichzelf in de spiegel te bestuderen en te bewonderen.

De laatste maand van LF2018 kreeg het stickertje ReOpening opgeplakt, vooruitlopend op het slot van LF2018 en het vervolg dat dit hoofdstadjaar – getooid met het jeukwoord ‘legacy’ – moest krijgen. Ook nu stond identiteit weer centraal. Het Noordelijk Film Festival richt sinds een aantal jaren het kompas op het Noorden en had voor dit feestjaar nog meer Scandinavische cinema naar Leeuwarden gehaald, met volle zalen als gevolg, Friezen en Scandinaviërs voelen een verwantschap met elkaar. De Friese mienskipsgedachte vertoont overeenkomsten met de Scandinavische kernwaarde van collectiviteit. En laat dat nou net een van de belangrijke hoofdthema’s zijn in vele Scandinavische films. Daarin neemt een eenling het vaak op tegen het systeem, waarbij dat systeem de overheid, het dorp, de familie, de kerk, of een groot bedrijf kan zijn. Het is een thematiek die juist in Friesland zo goed landt omdat dat gelijkheids- en gemeenschapsdenken zo herkenbaar is.

Er werd in die laatste periode wel degelijk ook kritisch gekeken naar het begrip mienskip. Tryater beleefde een sterk jaar en hield in verschillende voorstellingen de identiteitsvraag tegen het licht. Eerst in ‘Wereldburgers van de Voorstreek’ en later in ‘Doarp Europa’. In die laatste voorstelling, geregisseerd door Ira Judkovskaja, laten acteurs met diverse achtergronden – Italië, Duitsland, Polen – verschillende meningen horen over Europese eenwording en individualisme, gemeenschapszin en nationalisme. In een landschap van verrijdbare huisjes levert dat een strak gemonteerd, energiek tableau van archetypische stemmen op over actuele vraagstukken. Dramatisch hoogtepunt is een scène waarin een xenofobe monoloog ontaardt in een waterballet met gieters. Hoopgevend is dat alle spelers uiteindelijk in hetzelfde kleine huisje passen.

In Museum Belvédère in Oranjewoud hangt nog tot het eind januari ‘Wâldman’ van schilder Tjibbe Hooghiemstra, op de valreep een van de sterkste tentoonstellingen van LF2018. In een reeks doeken, gecombineerd met teksten van schrijver Nyk de Vries, rekent Hooghiemstra genadeloos af met de mentaliteit van de bevolking van de Friese Wouden, een streek waar hij zelf lange tijd heeft gewoond. ‘We redden ons hier best’, staat er onder een duister beeld van een kraai. De schaduw van de mienskip valt, vaak letterlijk, over alle schilderijen. Overal staan bomen om je achter te verschuilen, er schuiven schimmen door de nacht, in schuurtjes gebeuren zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, de karakteristieke verkaveling van de Wouden verbeeldt de hokjesgeest van de bevolking, een doek met een heraldieke leeuw blijkt bij nadere beschouwing een Lonsdale-logo, het kledingmerk dat graag wordt gedragen door extreemrechtse jongeren. ‘Wâldman’ is beklemmend, claustrofobisch en confronterend. Een sfeer die wordt samengevat in het prozagedicht van De Vries dat de tentoonstelling opent: Wij praten over gewone dingen. / Wij praten over dingen die iedereen kan begrijpen. / Over de rest praten we niet. / Waarom zouden we erover beginnen? / Wie ik ben? / Waarom wil je dat weten? / Wat heeft dat er mee te maken?

Ongetwijfeld kunnen we pas over enige tijd vaststellen wat voor jaar dit nu was en hoe LF2018 paste in de tijdgeest van de late jaren tien. Hoe weerspiegelden discussies over identiteitspolitiek en cultuuroorlogen – met de blokkeerfriezen als exponent – zich in een cultureel programma rondom het centrale thema mienskip? En zagen we misschien ook iets over het hoofd? Wat misten we? Wie misten we? Dat het Friese zelfvertrouwen dankzij LF2018 even enorm werd opgepoetst, dat is evident, maar waar waren de sociaal-economische onderwerpen op de agenda van LF2018? Ondertussen druppelen de wetenschappelijke rapporten binnen, met steeds een treurige bijrol voor Leeuwarden en Friesland. De leefbaarheid in de armste wijken holt achteruit, een op de zes jongeren groeit op in armoede, de kloof in de samenleving neemt toe, grote groepen staan maatschappelijk buitenspel. Ik denk aan Rotterdam en wat we toen niet zagen.
Adwin de Kluyver is schrijver en woont in Leeuwarden. Voor Noorderbreedte beschouwt hij Leeuwarden-Fryslân 2018. Begin januari verschijnt bij uitgeverij Spectrum zijn tweede boek ‘Het gedroomde Noorden – een atlas’.