Essay van Jori Wolff, landschapshistoricus en strategisch adviseur Nationale Parken bij Staatsbosbeheer.

Meepraten over dit essay? Volg deze link!

Na het lezen van Landschapspijn van Jantien de Boer bekruipt me de onmacht: je bent er bij, ziet het gebeuren, maar doet er niks aan. De weides van mijn buurmannen Jan en Piet, twee vrijgezelle broers van rond de zeventig, zitten vol leven. Maar om hun percelen heen zijn de weilanden stiller. Weilanden vol leven en vol kleur zijn zeldzaam; ze worden tegenwoordig beschouwd als natuurgebied. Het weggetje langs de weilanden van Jan en Piet is de dagelijkse fietsroute van mijn kinderen naar school. Zij kennen de vogels en leren als vanzelf het ritme van de seizoenen. Ik besef dat dit de rijkdom is van deze plek op het Groninger platteland. Maar wat als je toevallig ergens anders opgroeit? En helemaal niet langs weilanden fietst? Als dank bak ik een landschapstaart voor Jan en Piet en schrijf hun een persoonlijke brief.

De vraag dringt zich op hoeveel ruimte natuur heeft of krijgt in het landschap. En van wie is het landschap en de natuur? Van Europa? Het Rijk? Een provincie? Gemeente? Of zelfs van een particulier? Weten waar je vandaan komt, helpt om het beeld van de toekomst te verhelderen. De invloed van de mens op het landschap is door de eeuwen heen, en met name in de laatste eeuw, sterk toegenomen.

Na de laatste ijstijd, zo’n tienduizend jaar geleden, veranderde het klimaat, waardoor de mogelijkheden voor voedselproductie verbeterden. Met de eerste boerencultuur, ongeveer vijfduizend jaar geleden, verdween een deel van de wilde natuur. Het landschappelijke effect van deze eerste boeren was nog beperkt. Maar de boerenmens zette daarna de natuur op steeds grotere schaal naar zijn hand.

De echt grootschalige verdwijning van oerbos begon in de Bronstijd, tussen 1.800 en 1.100 voor Christus. En vanaf de Romeinse tijd greep de mens steeds planmatiger in.

Toen in de zestiende en zeventiende eeuw de bevolking sterk toenam, verfijnden ook de mogelijkheden om te ontginnen zich. De mens wist de productiviteit van landbouwgrond fors te vergroten en dat leidde tot flinke veranderingen in het landschap. Ook de turfwinning, die al vanaf de Middeleeuwen bestond, nam een vlucht. De periode 1750-1850 is de aanloop naar de periode waarin de industrialisatie zo’n omvang krijgt dat ze de hele maatschappij en ook het landschap gaat beheersen.

In de tweede helft van de negentiende eeuw moderniseerde de landbouw ingrijpend door landbouwmachines en in 1870 kwam kunstmest op de markt. De productie per hectare ging flink omhoog en de aanleg van wegen ontsloot grote gebieden.

Een ander belangrijk moment in de geschiedenis is de Markescheidings- en de Domeinwet van 1848. Met de markescheiding veranderde het grondbezit. Tot dan toe waren veel (woeste) gronden als heiden, bossen en graslanden in gezamenlijk gebruik. Bij de markescheiding werden gronden verdeeld en particulier bezit.

Natuur krijgt waarde

Er tekent zich door de geschiedenis heen een groot verandering af in de omgang van de mens met de natuur. Tienduizend jaar geleden was de mens vanzelfsprekend onderdeel van de natuur. Maar landbouw leidde tot lokale uitputting van de bodem. Mensen verlieten deze overbenutte percelen en deze plaatsen verwilderden of er graasde hooguit hier en daar wat vee. Die plekken zijn vergelijkbaar met wat we natuur zijn gaan noemen.

In grofweg de laatste honderd jaar vond er een wezenlijke verandering in ons denken plaats. Natuur bestaat nu bij de gratie van de mens en heeft een plek gekregen in terreinen die we speciaal inrichten en beheren, met natuur als doel.

Eeuwenlang had de mens zich gericht op gronden ontginnen en ten dienste maken van de mens. Aandacht voor het behoud van natuur vond voor het eerst plaats in de negentiende eeuw. De schrijver-psychiater Frederik Willem van Eeden (1829-1901) beschreef als een van de eersten de neergang van natuurwaarden met woorden als ‘het liefelijke, zwijgende rijk der planten moet plaats maken voor dat van den woelende en tierenden mensch’. Hiermee kende hij waarde toe aan de natuur. Van Eeden maakte de mens verantwoordelijk voor het verdwijnen van natuurwaarden en gaf daarmee ook een verantwoordelijkheidsgevoel mee voor het behoud ervan.

Het beginnende natuurbeheer en de natuurbescherming in Nederland waren rond 1900 nog vooral soortgericht en behoudend. Vanaf de jaren zeventig kwam er ruimte voor natuur die meer op eigen benen staat, zonder beheer door mensen. Vanaf 1990 werd dit steeds zichtbaarder in het landschap, met de Ecologische Hoofdstructuur. Nieuwe grote natuurgebieden waren duurzaam en boden ruimte aan veel verschillende soorten. Het ging bij deze nieuwe inzichten niet meer om bescherming van het bestaande, maar om ruimte voor spontane processen; er konden en mochten nieuwe ontwikkelingen ontstaan. Door landbouwgronden om te zetten in natuur en de natuurlijke processen weer de ruimte te geven, ontstond nieuwe wilde natuur. De variatie in landschappen en de nationale biodiversiteit is hierdoor gestegen.

Vasthouden of loslaten

Schaal speelt hierin een belangrijke rol. In Nederland kennen we met de oprichting van Staatsbosbeheer in 1899 en Natuurmonumenten in 1905 natuurbeheerorganisaties. In 120 jaar zien we verschillende wijzen van beheer langskomen, van behoud naar ontwikkeling, van vasthouden naar loslaten, van klein naar groot, van afschermen naar beleven – en dat in golvende bewegingen. Door de jaren hebben Nederlandse natuurbeheerders veel kennis ontwikkeld. Hoe zorg je door intensief beheer van een nat hooilandje dat er weer orchideeën tot bloei komen? Zo’n kleinschalige aanpak staat naast grootschaligere projecten als het extensieve beheer van een begraasd natuurgebied zoals het Lauwersmeergebied waar ook orchideeën voorkomen, maar dan meer verspreid. We zien dat de condities op orde brengen op grotere schaal een duurzamer basis biedt voor behoud. En waar draait het om? Om zichtbaarheid? Of om voortbestaan zonder dat het per se gezien wordt?

Wat is natuur eigenlijk? Voor veel natuurbeheerders is die verbonden met de spontane vestiging van planten- en diersoorten. Maar de verschijningsvorm van natuur is divers. Historische cultuurlandschappen worden vaak wat intensiever beheerd. In andere gebieden krijgen natuurlijke processen meer de ruimte om het landschap te bepalen. Dat levert een wilde, dynamische natuur op. In vaktermen om gaat het ‘half-natuurlijke’ en ‘natuurlijke landschappen’. In de afgelopen halve eeuw zijn beide ‘veiliggesteld’ in natuurreservaten. Dat geldt ook voor de levendige weides zoals van mijn buren. Maar wat is er gebeurd met natuur in het landschap eromheen?

In de fysieke veranderingen in het landschap zien we in feite de veranderende verhouding mens-natuur. Iedereen heeft een bepaalde grondhouding ten opzichte van natuur. Die loopt uiteen van heerser over de natuur, via de bekende rol van het rentmeesterschap, naar het zelf onderdeel zijn van de natuur of het participeren in de natuur.

Net als het landschap, verandert ook het denken over natuur door de tijd heen. Dat is onder meer af te lezen aan de landschapsschilderkunst. In de Romantiek zien we de wilde natuur van Caspar David Friedrich waarbij de mens klein en nietig is versus lieflijke, pastorale landschappen.

Naast de persoonlijke grondhouding die doorklinkt in de relatie mens-natuur, is ook de beleving van wilde natuur persoonlijk en zeer divers. En wereldwijd is die nog diverser. Wilde natuur heeft voor een Canadees, een inwoner van Tokyo of een dorpsbewoner in Den Horn een totaal andere betekenis. In Canada verwonderen ze zich er over hoe we in het kleine dichtbevolkte Nederland denken over wilde natuur. Zodanig zelfs dat de CBC (Canadese publieke omroep) me erover kwam interviewen.

Naast de aspecten van schaal, tijd en persoonlijke beleving is er nog een heel wezenlijk en groot vraagstuk: de ethiek. Want heeft de natuur niet ook zelf recht om er te zijn?

Het succes van de natuurontwikkeling in de jaren tachtig en negentig met grote grondaankopen en aanwijzen van beschermde gebieden heeft helaas ook een schaduwzijde. Natuur is harder begrensd, in het landschap en in ons denken. Soms letterlijk met een hek eromheen, maar op z’n minst met borden. Daarmee is ze ook buiten onszelf geplaatst, terwijl het verleden laat zien dat natuur en landschap lange tijd van iedereen en overal waren, tot aan de grootschalige ingrepen ten faveure van de landbouw. De snelle en soms grootschalige machinale aanpak van natuurontwikkeling die daarop volgde heeft ook niet geholpen om het ‘van ons allemaal’-gevoel te versterken.

We verheerlijken de natuur om haar wildheid, en zetten ‘m naar onze hand zodra het ons te onbeheerst wordt. Het is tijd om die tweedeling op te heffen. Het concept van ‘nieuwe wildernis’ biedt een opening daartoe. Maar de discussie over wildernis en natuur raakt in Nederland snel beladen met emoties, vooral als het over grote grazers gaat.

Samen delen

In het gemeenschappelijke gebruik dat we eeuwenlang kenden, zat een vanzelfsprekende verbondenheid met het landschap en de natuur om ons heen. Leven met en van de natuur maakte het leven mogelijk, misschien is het zelfs gepaster om hier nog te spreken van overleven. Inmiddels lijkt de natuur maakbaar en ziet ze eruit alsof de mens alles kan bepalen, beheren en beheersen. Gelukkig verrast het spontane karakter van de natuur ons toch keer op keer. In het klein en in het groot, van muizen die binnen weten te dringen in je keukenkastje tot stormen met code rood die ons hele land ontregelen.

Wat is de waarde van natuur in een periode waarin alles maakbaar lijkt? Veel onderzoeken bewijzen dat de waarde van natuur oneindig groot is. Zonder natuur kunnen we als mens niet eens overleven. Waarom blijven we proberen de waarde van natuur in geld uit te drukken terwijl haar waarde ligt in de waarde van de natuur zelf, in gezondheid, welzijn en ook in het opdoen van kennis? Natuurbehoud is in die zin zelfbehoud.

Met de huidige trends, waarbij gemeenschappelijk gebruik meer centraal komt te staan, schuiven we weer op richting de ‘commons’. Naast auto’s en huizen, delen we nadrukkelijk onze omgeving. En die delen we niet alleen met elkaar, maar ook met de natuur en met de toekomst.

En als we de natuur, in welke vorm dan ook, ruimte durven geven in ons landschap en in ons denken, dan zijn de spontane terugkeer van zeearend en wolf nog maar het begin van een nieuwe vorm van samenleven met de natuur.

Als we, startend vanuit de diepste tijdlagen, vooruitkijken, welke verantwoordelijkheid voelen we dan op dit moment? Wat geven we bewust en onbewust door aan het landschap van de toekomst?

De plaats van natuur is door de eeuwen heen veranderd. Ze was alom verweven in het landschap en is nu teruggedrongen naar reservaten. Het sec beschermen van natuur door haar te omkaderen, blijkt echter absoluut niet voldoende. De biodiversiteit blijft achteruitgaan. Voorbij de natuurreservaten en kleurrijke weilanden zoals die van mijn buren overheerst de stilte.

Het moet dus anders, beter. Natuur moet meer ruimte krijgen in de omgeving waar ons leven zich afspeelt. En hoe kunstmatig ook, natuurontwikkeling speelt daarin een belangrijke rol. Natuur ontwikkelt zich niet los van, maar samen met de mens en zijn ingrepen.

Wereldwijd gezien neemt de biodiversiteit af, maar er zijn ook hoopvolle ontwikkelingen: soorten passen zich aan, nieuwe vestigen zich spontaan. Zie de slechtvalk die sinds enkele jaren op het Gasuniegebouw in Groningen nestelt. De veerkracht van de natuur openbaart zich in de stedelijke omgeving. Het is tijd voor het reframen van natuur. Een dynamischer natuurbegrip waarin wij zijn als mens onderdeel zijn van complexe, onderling afhankelijke, permanent op elkaar inwerkende (eco)systemen. Als we een alternatief willen voor het landschap dat steeds levenlozer wordt, moeten we natuur en cultuur zien als verweven, in plaats van als gescheiden systemen. De noodzaak blijft aanwezig om in alle bescheidenheid zuinig te zijn op wat er nog is. Maar we moeten vooral met een open blik meebewegen met de veerkracht van de natuur – en hopen dat het niet te laat is. Een bescheidener positie van de mens past daarin.