Dark Sky Park Lauwersoog, een wandeling in het donker vanuit het activiteitencentrum De Bosschuur, vlakbij de N361.

Zaterdagavond, oktober, een uur of negen. Het is donker in het Nationaal Park Lauwersmeer. Het is net opgehouden met regenen. We wandelen in een lint over een smal, nat pad achter boswachter Jaap Kloosterhuis aan. Het pad licht minimaal op op de donkere bodem, tussen de zwarte struiken en bomen van het bos rondom. Alles druipt en drupt. Boven, tussen de zwarte takken door, zien we het bovenaardse duister, wolken, stukjes sterrenhemel.

We zijn net vertrokken uit Activiteitencentrum De Bosschuur, even van de N361 naar Lauwersoog af. In het publieksgebouw van Staatsbosbeheer – gezellig met zitjes, hoekjes en opgezette vogels – vertelde Kloosterhuis over het belang van het donker, en de schade van loos licht. Over lichtvervuiling. Die komt door ons, wij zijn tot het licht geneigd. We knippen ’s avonds graag een lampje aan. Van de natuur had het kunstlicht niet uitgevonden hoeven te worden.

Noordwest-Europa is ’s nachts, van uit de lucht gezien, een zee van licht. De zuidelijke helft van Nederland, Vlaanderen en het Ruhrgebied vormen één lichtbak. Parijs (de lichtstad) is een lichtbaken, Londen, Centraal-Engeland. Voor het donker moeten we ver naar de periferie, Lapland, Rusland, Noord-Afrika.

In het licht kunnen we alles mooi zien, maar we zien ook veel niet. We leven in een verlichte bubbel waarbuiten we niet kunnen kijken, zoals je met de cabinelampen in de auto aan ’s nachts buiten niets meer ziet, en zoals je pas op de donkere straat kunt kijken als je de lampen in huis uitdoet. Wat we ook niet meer zien is het donker zelf, dat ook waarde heeft. Waarde van zichzelf – het wordt niet voor niets donker – en waarde voor ons. We slapen in het donker, en als we wakker zijn, worden andere zintuigen dan het zicht gestimuleerd.

Het Lauwersmeergebied is sinds enige tijd een officieel Dark Sky Park, een predicaat toegekend door de International Dark Sky Association. Het is er nog niet zo donker als op de Boschplaat op Terschelling, het andere Nederlandse Dark Sky Park, maar donker genoeg. De titel heeft natuurlijk ook marketingwaarde, het is een unique sellingpoint, zei Kloosterhuis. Erop afgekomen zijn vanavond een oma, moeder en dochter uit Winsum, een moeder met twee dochters uit het goed verlichte Warga, Friesland, en een stel uit de stad Groningen.

Toen we net buiten stonden, sloot zich nog een oudere heer met een pet aan uit Kropswolde, waar het dankzij de nabijheid van Hoogezand-Sappemeer ook nooit echt donker wordt. Hij had vanochtend op Radio Noord gehoord over de duisternisexcursie van vanavond, en wilde het weleens meemaken, het donker, de afwezigheid van licht. De man wilde eerst alleen, niet met de groep mee, een voornemen waar Kloosterhuis hem met tact en diplomatie vanaf bracht. En daar gingen we.

Daarginder in het zuidoosten kleurt de hemel oranjegeel. Dat is de stad Groningen. Achter ons een kleiner schijnsel: de haven van Lauwersoog. Dat daar komt van de kazerne in de buurt. Het licht schijnt overal. Waar wij lopen is het relatief donker, een kleine duisternisoase. Achter boswachter Kloosterhuis aan, een lint lopende lui, donkere gestalten, onbekenden van elkaar. Stappen van stevige schoenen, geritsel van rugtassen, jassen. Af en toe een opmerking, gelach. Het is leuk lopen zo.

Binnen vertelde Kloosterhuis over de sterren. We zien sterren als we naar de nachthemel kijken, niet dat het allemaal zonnestelsels zijn zoals het onze, met buurplaneten en de zon. Er zijn naar schatting tussen 200 en 400 miljard sterren in de Melkweg, en, volgens de laatste berekeningen, twee biljoen van zulke sterren- of melkwegstelsels. Het, al met al, ver buiten het begrip liggende aantal suggereert, door het feit dat er een getal wordt genoemd, dat er ergens een eind komt aan het heelal. Wat er achter het einde is weten we niet. Misschien niets. En misschien is dat niets ook weer iets.

Je probeert je een voorstelling te maken van hoe veel, hoe ver. Het lukt maar voor een heel klein stukje, en heel kort. Je kunt erheen gaan, zoals André Kuipers. Maar Kuipers komt ook niet zo ver, zijn ruimtestation draait ongeveer 400 kilometer hoog rond de aarde. Dat is van Groningen naar de Ardennen. Op kosmische schaal gaat het nergens over. Wij, op de grond, kunnen alleen naar boven loeren. Als het echt donker is, zien we een klein stukje van het al, en kunnen we proberen iets te voelen van wat het is.

We zijn op een open plek aangekomen, en kijken omhoog. Het dek van overdrijvende, grijszwarte wolken is op plekken opengebroken. Daar, wijst Kloosterhuis, daar is de Grote Beer. De steelpan, het bekendste en meest herkenbare sterrenbeeld. Verleng je de twee sterren van de buitenste panwand dan kom je bij de Poolster, een op het oog zwak, knullig sterretje, recht boven de noordpool. Bij de Poolster begint de steel van de Kleine Beer. Kloosterhuis vertelt en wijst, wij kijken mee. Ja, wij zien het ook.

In het oude Griekenland, ’s nachts nog mooi donker, keken ze ook naar de sterren.  Ze namen er de tijd voor en dronken misschien oud-Griekse wijn. Ze zagen patronen: beren, paarden, een zwaan. Ze gaven ze namen: Pegasus (paard), Orion, het wintersterrenbeeld, in de vorm van een vlieger. De sterrenbeelden geven houvast bij het kijken. Astrologen zien in ‘de stand van de sterren’ gegevens omtrent ons aardse wel en wee, vanuit de waarschijnlijk ijdele gedachte dat die twee zaken iets met elkaar te maken hebben.

Van ver in ons zonnestelsel, waar het koud is en the sun don’t shine, komen de kometen: klompen ijs en steen, tientallen meters tot kilometers in omvang. Op hun weg tussen de planeten door valt er van alles vanaf, stukjes, brokjes, gruis. Op vaste dagen per jaar gaat de aarde door zo’n baan komeetpuin heen, met een ‘regen’ van vallende sterren tot gevolg. De komeetsteentjes en -stofjes komen met grote snelheid de dampkring binnen en verbranden door de wrijving. Wij zien een kortstondig streepje licht, tweehonderd kilometer boven ons. Vanavond en vannacht gaan we door de stofwolk van de komeet Halley. De vallende sterren lijken allemaal uit het sterrenbeeld Orion te komen. Vandaar: de Orioniden.

Hier beneden, in het Lauwersmeergebied, is het rustig. Er zijn steeds meer sterren te zien. Maar op de grond is het ook mooi. Mooi donker. We lopen over paden, soms even van het pad af. Dat voelt lekker, over de bosbodem, die meegeeft. Lekker zacht. De zwarte begroeiing rondom, glimmend als er licht op valt. Een bos maakt altijd geluid. Als je hier alleen zou lopen, zou je het nog beter horen, en voelen. Als je het niet gewend bent, krijg je kippenvel en word je bang. We zijn gewend met onze ogen te controleren wat we horen, zei Kloosterhuis. ‘Als dat niet kan, neemt je fantasie het over.’

Het is niet te zeggen waar in het Lauwersmeergebied we lopen. Niet ver van het Activiteitencentrum, dat kan niet anders. In het donker lijkt alles op elkaar. In het licht ook, maar minder. Over een bruggetje, zwart water eronder, langs een gat of een kuil in de bosbodem – kijk uit hier. Brede paden, smalle paden, pas op: zwiepende takken. Binnen vertelde Kloosterhuis over onze ogen, de staafjes en bolletjes die erin zitten, en hoe die zich na twintig minuten hebben aangepast aan het donker. Bij een intermezzo van licht – een zaklamp bijvoorbeeld – kun je opnieuw beginnen. ‘De telefoon gaan we niet gebruiken.’

Kloosterhuis vertelde over de Melkweg, dat wij erin zitten, aan de rand ervan. De Melkweg heeft de vorm van een schijf, een gigantisch, galactisch koffiebroodje. Het is misschien het mooiste wat je aan de hemel kunt zien, vanwege de suggestie dat er nog veel meer is dan wat we kunnen zien, een hint of een zweem van talloos veel meer sterren. Ook dat prikkelt de verbeelding.

We zien het op een nieuw, groter open veld, recht boven ons. De Melkweg, een iets lichtere baan aan de nachthemel, de sterrenzweem. We kijken ernaar met de kop in de nek. Ja, mooi. Als je een tijdje zo omhoogkijkt, merk je dat je een koude neus hebt gekregen.

We lopen terug over ‘de dijk’. Of een dijk. We weten niet welke dijk. Vanaf de dijk hebben we vrijer zicht over de omgeving. Verderop licht de haven op, het vakantiepark, de kazerne. Daar het strooilicht van Groningen. We hebben veel nieuwe termen geleerd. Overbodig licht. Licht dat zinloos de ruimte in verdwijnt, waar niemand er wat aan heeft.

De lantaarnpalen van het kruispunt bij het Activiteitencentrum hebben oranje licht en schijnen alleen naar beneden, de lichtvervuiling tot een minimum beperkend. De vlaggen van Staatsbosbeheer klapperen aan hun masten. De bezoekers van de excursie in het donker zoeken hun auto’s op op de parkeerplaats. Ze starten, doen de lampen aan, draaien de N361 op. Lichtbundels door het Lauwersmeer, op weg naar huis.