Noord-Nederland verandert voortdurend. Er wordt gebouwd, verbouwd, gesloopt, aangelegd, ingericht, heringericht, aangeplant, gerooid, onder water gezet, drooggemaakt, opgeworpen, uitgegraven, gereconstrueerd en gerestaureerd. En het is nooit af. Wie zijn eigenlijk de mensen die ons landschap maken? En waar laten zij zich door leiden?

Paspoort

Naam: Moriko Kira (Tokio, 1965).

Functie: architect.

Opleiding: bouwkunde TU Delft, Waseda Universiteit Tokio.

Goed geslaagd in Noord-Nederland: het Noord-Groningse landschap, een bijzondere symbiose tussen natuur en menselijk handelen.

Zou graag aan de slag willen met: de uitvoering van de plannen van SintJan in Kloosterburen.

Waar heeft Moriko Kira Noord-Nederland gemaakt?

  • Groningen: transformatie remonstrantse kerk tot combinatie kerk, kantoren en multifunctionele ruimte.
  • Groningen, Europapark: 18 vrijstaande woningen in collectief particulier opdrachtgeverschap.
  • Groningen, Eelderzoom: 13 rijwoningen in collectief particulier opdrachtgeverschap.
  • Meppel, Wibautstraat en Schaperstraat: 21 woningen in een landschappelijke tuin.
  • Groningen, Reitdijk: 26 woningen in collectief particulier opdrachtgeverschap.

Inspiratiebronnen

Kira is een wereldburger. De architecte pendelt tussen geboortestad Tokio en woonstad Amsterdam. Maar net zo gemakkelijk beweegt ze zich in Kloosterburen, waar ze nauw betrokken is bij het project SintJan. Samen met studenten bouwkunde en de bewoners van Kloosterburen bedenkt ze oplossingen om het dorp duurzaam en toekomstbestendig te maken.

1. De stad 

‘Ik houd van de stad, van het fysieke aspect van steden. Als meisje liep ik graag in de oude buurten van Tokio, in de straten. Ik ben niet geïnteresseerd in de architectuur van objecten, van gebouwen op zich. Een gebouw zie ik als interface tussen binnen en buiten. Het is een dynamische relatie. 

‘Ik ben in Tokio geboren. Mijn beide ouders waren arts. Toen ik elf jaar was verhuisden we naar Utsonomiya, een stad honderd kilometer ten noorden van Tokio, omdat mijn vader daar een baan aan de universiteit kreeg. We woonden op de campus, een soort suburbia. Tussen de pijnbomen was een nieuwe plek gepland en gebouwd; dat heeft een enorme impact op mij gehad. Pas veel later kwam ik erachter dat de campus een ontwerp was van een Japanse  architect die ik bewonder, Shoji Hayashi. Om op mijn school te komen moest ik een uur met de bus. Ik genoot van het landschap waar we doorheen reden. Rivieren, rijstvelden, gebouwen. Ik houd ervan om te kijken. 

‘In Tokio woonden we in een typisch Japans modernistisch huis, gebaseerd op het westers modernisme van de jaren vijftig. Het heeft in een architectuurtijdschrift gestaan, omdat het anders was dan andere Japanse huizen. Wij hadden bijvoorbeeld een vide en een open trap. Bij vriendinnetjes thuis zag ik pas hoe anders ons huis was. Ik hield erg van huizen. Niet van de gebouwen, maar van de interieurs. In Japanse kranten staan veel advertenties voor huizen en dan vermaakte ik me er als kind mee om de plattegronden die erbij stonden in te delen. Ook bouwde ik van lego hele interieurs. Op school had ik een concentratieprobleem. Ik was eigenlijk alleen maar interieurs aan het tekenen, dat kon ik wel geconcentreerd, maar ik luisterde niet naar de les. 

‘Opa, de vader van mijn vader, heeft het huis trouwens voor mijn ouders laten bouwen. Op de grond van oma, de moeder van mijn moeder. Mijn ouders waren dan wel arts, maar ze verdienden eerst niet veel. Met dat huis, dat zo anders was, begon mijn bewustwording van architectuur.’

2. De buurt

‘ Na vier jaar Utsonomiya verhuisden we weer terug naar ons oude huis in Tokio. Onze buurt, Nakano, lag vlak bij het centrum, vijf minuten met de trein. Er was geen hoogbouw. Het was typisch een plek waar na de oorlog gezinnen gingen wonen, zoals de Amerikaanse suburbs of de Nederlandse buitenwijken. Alleen bouwt in Japan iedereen zijn eigen woning. Mensen blijven daar, ook als de kinderen het huis uit zijn. Mijn ouders, inmiddels 85 jaar oud, wonen er nog steeds, net als de ouders van mijn schoolvriendinnetjes – de nieuwkomers van de jaren vijftig. 

‘Een sociaal werkster let op de ouderen. Dat is het Japanse systeem: iemand die dat op halfvrijwillige basis doet. Die ouderen, de naoorlogse generatie, hebben namelijk zelf niet veel contacten in de omgeving. Op straat een praatje maken is niet Japans, dat doen mensen niet. Om hulp vragen ook niet, ze willen juist alles zelf regelen. 

‘Maar als deze generatie overlijdt komen er dus grote kavels vrij. Die worden in kleinere wooneenheden verdeeld, waardoor het hele straatbeeld verandert. Daar ben ik wel bang voor, dat het minder mooi wordt. Maar jonge gezinnen met kinderen zullen daar dan een betaalbare woning kunnen vinden. 

‘Het is een ideale en grappige plek. Zelf heb ik er een haat-liefdeverhouding mee. Door die verhuizingen heb ik het gevoel dat ik een nomade ben; ik hoorde er steeds niet bij. Maar dat vond ik ook wel leuk. Ik leerde objectief te kijken naar mijn omgeving.’

3. Ritme

‘Interieurs teken ik niet meer. Interieur en exterieur zijn voor mij hetzelfde geworden. De façade van een gebouw is het interieur van de straat. De straat is als muziek, hij laat zich zien als een ritme. Je hebt het basisritme, dat is hoe de gebouwen aan de straat staan. Verder heb je het ritme van de materialen, de ramen, de bouwlagen. Die verschillende ritmes vormen samen het karakter van een straat, net als het karakter van een mens. En dan gaat het dus niet over mooi of lelijk. 

‘Neem Parijs. De straten van Parijs zijn formeel in hun muziek. De stad toont een sierlijk gezicht. Vooral de door Haussmann ontworpen structuur, de boulevards, zijn prachtig. Mensen wandelen daar ook anders, sierlijk en mooi gekleed. Als je dit tegenover een oude woonwijk in Tokio zet, waar de vrijstaande huizen als kleine korrels langs een smalle straat zonder stoep staan, dan heb je een heel ander ritme. De huizen zijn van hout, en hebben aan alle kanten ramen, waardoor je niet duidelijk ziet wat de voor- en wat de achterkant is. Er is wat groen tussen de huizen en dat alles geeft een hele zachte ritmiek, dat maakt relaxed.’ 

4. Koolhaas

‘Ik was 22 toen ik een master architectuur in Delft ging volgen. Rem Koolhaas gaf daar les en dat wilde ik graag meemaken. Ik bewonderde hem omdat hij architectuur als stedelijk fenomeen opvat. Daarmee verbreedde hij mijn perspectief, want mijn docenten op de universiteit in Japan waren gefocust op het gebouw, niet op de omgeving. En ik voelde wel dat in de benadering van Koolhaas iets lag wat beter bij mij paste. Uiteindelijk bleken ook de grootschaligheid en mondialiteit van Koolhaas het niet te zijn voor mij, maar zijn nadruk op de context van de stad was dat wel. 

‘Bij mij is het ontwerp vaak een zoektocht. In 2006 ontwierp ik De Linie in Groningen, een opdracht van een groep particulieren voor achttien vrijstaande huizen. Dat was voor mij een pijnlijk proces. Ik moest leren loslaten en luisteren naar bewoners. Ik moest álles ontwerpen, tot de kleinste details, maar daarna moest ik daarmee ook weer variëren, al naar gelang de wensen van de bewoners. Zo konden mensen hun eigen ramen kiezen. Ik flipte bijna toen ze ook hun eigen kleuren gingen kiezen. Achteraf zag ik pas dat dat goed werkt. De straat klinkt als lichte, open muziek.’

5. Kloosterburen

‘Mijn zoektocht gaat door, ook in Kloosterburen, waar ik betrokken ben bij SintJan. Die zoektocht wordt steeds erger en erger. Ik weet niet waar die toe leidt, het kan alle kanten op. Een enorme uitdaging. Ik weet wel dat ik het belangrijk vind om met een opdracht bezig te zijn waar de samenleving beter van wordt. Ik wil niet werken aan projecten die alleen draaien om geld verdienen. Als je meebouwt aan de skyscrapers in de oude wijken van Tokio ben je medeplichtig aan het verdwijnen van die oude wijken. Dat betekent niet dat verandering niet goed is, maar het gaat om de intentie. Kloosterburen is een krimpdorp. Voorzieningen verdwijnen doordat bestuurders alleen op een administratieve en financiële wijze naar een dorp kijken. Het is goedkoop en efficiënt om voorzieningen te centraliseren. Dat is niet respectvol voor de mensen die graag in Kloosterburen willen wonen. Het ontbreekt aan visie. Voorzieningen weghalen is wel een oplossing, maar geen visie. Ik vergelijk dat wel met de Woningwet uit het begin van de twintigste eeuw. Die was ook een oplossing voor een probleem, maar er  zat ook een duidelijke visie achter. Nu we in de 21e eeuw leven moeten we opnieuw een visie ontwikkelen, een antwoord vinden op de vraag hoe we willen leven en wonen. Voor onze tijd betekent het dat we ons af moeten vragen hoe de samenwerking tussen overheid en burgers vorm moet krijgen. Ik wil graag onderdeel zijn van die zoektocht. Ik geloof er ook in. Nederland is vrij en visionair genoeg om een oplossing voor dit probleem te vinden. In Japan zou dat nooit lukken, daar staan de regels verandering in de weg. Maar Nederland is een “veranderingskunstenaar”. Er is een gezond geloof in een goede gemeenschap.’