Het lachwekkende zit hem vaak in de herhaling. Niet het feit dat De Zware Jongens falen in hun poging Dagobert Duck te overvallen werkt op de lachspieren, maar het feit dat ze het keer op keer weer proberen en zonder uitzondering in de gevangenis eindigen. Zo is het soms ook met nieuws. Als het niet zo tragisch was, zou het slapstick zijn: de minister van Economische Zaken stelt besluitvorming over de gaswinning en aardbevingen in Groningen uit tot verder onderzoek afgerond is. En dat niet één keer, of twee keer, maar eindeloos blijft hij zich herhalen. En ondertussen beeft de grond, loopt de schade op en stijgt de onvrede onder burgers.

Wat zegt een politicus eigenlijk als hij zijn besluitvorming telkens uitstelt tot er wetenschappelijke resultaten zijn die hem zeggen wat te doen? De boodschap is niet uniek, we horen haar overal. Zo veel bezuinigen op uitkeringen leidt tot zo veel procent economische groei – komt immers uit een rapport van het CPB. Alle zwangere vrouwen screenen leidt tot een significant lager percentage kindermishandeling – zoek maar op. Ongelooflijk nuttig en onmisbaar, zulke kennis, maar ook ongelooflijk onbruikbaar en betekenisloos zonder een stevige politieke discussie. Politici schuiven morele dilemma’s graag af op onderzoek: ‘Het werkt, dus het is goed.’ Maar of het goed is hangt van zoveel meer af. Is economische groei inderdaad ons belangrijkste doel? Willen we een samenleving zijn waarin elke zwangere vrouw bij voorbaat een potentiële kindermishandelaar is? En hier: mogen we een groep Nederlanders bepaalde risico’s opleggen vanwege financiële belangen en internationale afspraken? Stevige politieke, morele afwegingen over wat voor samenleving we willen zijn.

Door besluitvorming zo sterk af te laten hangen van wetenschappelijk onderzoek geeft een minister aan dat niet hij, maar een clubje wetenschappers verantwoordelijk is voor dergelijke afwegingen. Dit is natuurlijk onhoudbaar. Ten eerste omdat wetenschappers zo hard mogelijk hun best doen zich niet met waardeoordelen maar met feiten bezig te houden. Ten tweede omdat deze wetenschappers niet door ons verkozen zijn om die ingewikkelde politieke afwegingen namens ons te maken. We (nou ja, ‘we’) hebben gekozen voor de VVD en niet voor het KNMI. Door de vraag naar de aanvaardbaarheid van de risico’s impliciet neer te leggen bij wetenschappelijk onderzoek ontloopt de minister van Economische Zaken zijn politieke verantwoordelijkheid.

Dit is ergens wel begrijpelijk, want de verantwoordelijkheidsverdeling is een doolhof. Technowetenschappelijk handelen van de NAM zorgt voor een situatie van risico’s en onzekerheden waarvoor het ministerie van EZ verantwoordelijk is. De NAM is als particulier bedrijf formeel aansprakelijk voor de schade die de gaswinning veroorzaakt, wat gedeeltelijk ten koste gaat van de staatskas, omdat de NAM een groot deel van de winst aan de Nederlandse staat afdraagt. De burgemeesters in Groningen zijn verantwoordelijk voor de veiligheid in hun gemeenten, hoewel ze die veiligheid niet kunnen beïnvloeden. Tegelijkertijd is het ministerie van EZ ook verantwoordelijk voor concessies aan de NAM, en is de NAM misschien aansprakelijk voor individuele schades, maar niet voor de onveiligheid in haar geheel – wat het bedrijf doet mag immers van het Rijk. We hebben hier te maken met een ontzettend goed georganiseerd systeem, waarin uiteindelijk niemand meer verantwoordelijk is voor het geheel: georganiseerde onverantwoordelijkheid, in de woorden van socioloog Ulrich Beck.

Wat nodig is, zijn een minister en een Tweede Kamer die expliciet verantwoordelijkheid nemen voor de normatieve afwegingen waar het in Groningen om gaat. Verder moeten we de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen herdenken. Hoe breng je het lokale bestuur beter in positie, hoe ontvlecht je de verantwoordelijkheden van de NAM en het Rijk? Enzovoort.

En anders vraag ik gewoon mijn lerares Nederlands uit de brugklas: zij had een geweldig talent om de schuldige aan te wijzen en kon de situatie direct stabiliseren door deze puber te verwijderen. Argumenten als ‘Nee, maar ik deed het niet alleen, en zij zei dat het mocht, en hij deed het eerst, en die ander stond erbij en liet het gebeuren’ hadden op haar geen enkele invloed. Het was gewoon ‘Eruit!’ en dan werd het rustig. Een lichtend voorbeeld.