Voor een luttel bedrag stelde de waterleidingmaatschappij in de jaren zestig de nieuwe watertoren van Assen open op enkele zaterdagmiddagen in de zomer. Als achterburen die de toren hadden zien groeien tot zo’n 34 meter waren we er als eersten bij. We begonnen de beklimming gewapend met verrekijkers, waaronder een eigenaardig model dat mijn vader had opgesnord uit een dumpwinkel en dat afkomstig zou zijn van een tank.

Je keek onder een hoek, er zat een dik rubber op het oculair tegen het stoten tijdens het rijden, het had kleurenfilters en een vizierkruis. De trappen hielden niet op en het werd letterlijk eng toen we door het reservoir omhoog cirkelden. Zo veel water om ons heen. Daar moest je niet te lang bij nadenken. Eenmaal boven aangekomen kwam je in een riante open ruimte met helemaal rondom een niet al te hoog raam. Op de vensterbanken waren de windrichtingen aangegeven. De populieren in onze achtertuin waren een goed herkenningspunt, maar het spectaculairst was het zicht op Groningen, alleen bij helder weer. Een klein zwart puntje was de Martinitoren en daar rechts, als de zon erop scheen, zag je de vijf pijpen van de Hunzecentrale. Daar had je zelfs geen verrekijker voor nodig. Het klimmen in en op alles wat hoog is, of het nu bomen zijn, kranen, masten of daken, ik deed het voor het uitzicht. De foto’s die ik vanaf die hoogtes maakte, boeiden me eigenlijk minder. Het uitzicht was het belangrijkste en misschien diep van binnen ook de strijd tegen de hoogtevrees, want die zit diep en volgens mij heeft iedereen die. Hij zit ingebakken in ons oude hersensysteem om ons te beschermen bij al te roekeloze ondernemingen. Eigenlijk hebben we nog maar net op twee benen leren lopen. We zijn geen berggeiten of eekhoorns. Nog steeds als ik dwangmatig naar de rand van een dak loop en recht naar beneden kijk, draait er wat in me, doe ik een stap terug en hoop dat het niet gaat waaien. Er moet dan niemand bij me in de buurt staan. Toch klim ik graag op mijn dak om af en toe over de huizen heen te kijken en te zien hoe hoog de bomen gegroeid zijn. Om in te wonen zijn die twee verdiepingen mij voldoende. Al moeten de uitzichten van de raampjes boven de stad, die ik van kilometers ver al kan onderscheiden, betoverend mooi zijn. Wat je moet missen aan tuin krijg je terug van de atmosfeer. We wonen nu al vanaf de negentiende eeuw gestapeld op elkaar. Wat begon bij wolkenkrabbers van twaalf verdiepingen groeit nu babylonisch door tot aan de kilometer. In Groningen lijkt het een ongeschreven wet dat men de hoogte van de Martinitoren respecteert. Net onder die honderd meter en lager is er op afgewogen plaatsen hoogbouw verschenen. Steeds meer mensen kunnen nu de watertoren van Assen zien. Bij helder weer.

Trefwoorden