‘Boeren kunnen ook natuur maken’, claimt staatssecretaris Henk Bleker. Dat is zeer de vraag, stelt Noorderbreedte-redacteur Ineke Noordhoff in haar nieuwe boek.

De grootschalige ombouw van productieland naar “groen” is qua grootte te vergelijken met eerdere omvangrijke operaties zoals de droogmakerijen vijf eeuwen geleden en de ruilverkavelingen na de Tweede Wereldoorlog’, schrijft Ineke Noordhoff in het voorwoord van Natuurmakers. Heroverd landschap van Rottum tot Grensmaas. Voor dat boek, dat deze maand verschijnt, verdiepte de Noorderbreedte-redacteur zich in het fenomeen nieuwe natuur. ‘In ons drukke land hebben we het veel soorten wilde planten en dieren onmogelijk gemaakt om te overleven’, schrijft ze. ‘Een stukje daarvan zijn we nu aan het herstellen zodat mensen weer lepelaars kunnen spotten, de print van dassenpootjes vinden en piepkleine gansjes zien waggelen achter hun moeder aan.’
De reparatie begon in 1990 met het besluit om binnen dertig jaar op een vijfde van ons land natuurwaarden voorrang te geven. In 2010 stuitte de verdere uitbouw van de groene zones af op de aankoopstop van het eerste kabinet-Rutte. Het groene netwerk wordt bij nader inzien kleiner. De overheid koopt geen nieuwe gronden meer aan. De bulldozers blijven echter nog jaren aan het werk op de tienduizenden al aangekochte hectares die wachten op een verbouwing tot nieuwe natuur.
Hoe Nederland planten, dieren en landschappen laat terugkeren, en welke dilemma’s dat immense project met zich meebrengt, daarover gaat Natuurmakers. Hoe Ineke Noordhoff zelf oordeelt over het natuurbeleid van Henk Bleker vertelt ze in het slothoofdstuk, dat we hierbij voorpubliceren.

Een decennium geleden werd nog wat lacherig gedaan over de aanleg van natuurgebieden, nu zijn we er op grote schaal mee aan de slag. En met succes. Wat begon vanuit de noodzaak om de biodiversiteit te ondersteunen, is uitgewerkt tot een mega-ombouwoperatie van het land. Veel planten- en diersoorten hebben onze steun onverminderd nodig; ze overleven alleen in grotere leefgebieden waar geen ploeg jaarlijks de grond keert. Ook mensen hebben groene gebieden nodig als antidotum tegen het jachtige bestaan; natuur is goed voor lichaam, geest en ook voor de economie – zelfs de landbouw heeft wilde dieren nodig om gewassen te bevruchten.
Boeren zijn beeldbepalend voor ons landschap omdat ze twee derde van de grond bewerken. Vroeger leverde dat een afwisselende omgeving op met weides, akkers, sloten, wallen, bomen en poelen. Met de rationalisatie van de voedselproductie is er steeds minder variatie te beleven. Een boer die produceert voor de wereldmarkt en daar vaak Europese productiesubsidie voor krijgt, zorgt niet meer automatisch voor een goede leefomgeving. Daarvoor moeten we diezelfde boeren nóg een keer subsidie geven. En dat doen we ook.
Is het niet veel eenduidiger om aan te sturen op de schifting in landgebruik: intensieve landbouw op plaatsen waar de grond hoogproductief gebruik kan dragen, terwijl we in andere gebieden op zoek gaan naar herstel van de groenbalans? Uit economische analyses blijkt dat de hoge zandgronden en de uiterwaarden voor burgers veel waarde hebben in termen van geluk en euro’s, terwijl er vaak slecht valt te boeren. Daar liggen dus goede kansen.
Landbouwers zijn bij uitstek degenen die zorgen dat er op het land groeit wat de mens wil, daarom zijn zij zeker partij als het gaat over het beheer van landschap. Maar efficiënte productiebedrijven die steeds minder ruimte laten voor cultuurvogels, akkerkruiden, wallen en sloten passen slecht in dat plaatje. Het is logischer om aansluiting te zoeken bij duurzaam werkende boerenbedrijven die bereid zijn hun bezigheden af te stemmen met bewoners. Via (agrarische) natuurverenigingen lukt het steeds beter om op een geloofwaardige manier lokale landbouwers in te schakelen.
Wat bij landschapsbeheer werkt, geldt dat ook voor natuur? ‘Boeren kunnen ook natuur maken’, claimt staatssecretaris Henk Bleker. Dat is zeer de vraag. Boeren zorgen op hun bedrijf voor productie en dat is fundamenteel iets anders dan leefruimte herstellen van zeldzame soorten. In het beste geval houden boeren rekening met het landschap en scheppen ze minder beroerde omstandigheden voor cultuurvogels en akkerkruiden. Zij kunnen op hun akkers de ortolaan nooit aan een toekomst helpen. Voor natuurbeheer heb je partijen nodig die omvangrijke gebieden beheren, die ervaring hebben met en kennis hebben over biotoopherstel en recreatief medegebruik.
Behalve Staatsbosbeheer – dat nauw aan het rijk verwant is – kennen we particuliere organisaties als Natuurmonumenten en de Landschappen met hun eigen leden en donateurs. Zij hebben geen winstoogmerk en worden gedreven door idealen. Niet alleen ten aanzien van natuurwaarden, ook om mensen daarvan te laten genieten. Zij streven er niet naar om op hun grond productie te halen. De grote natuurorganisaties hebben afgelopen jaren tienduizenden hectares grond toegeschoven gekregen met de rijksmissive om daar natuur tot ontwikkeling te brengen. Terecht krijgen zij een grote rol in het omvangrijke natuurherstelplan. Ze ontwikkelen per gebied een visie die gebaseerd is op de mogelijkheden om natuurwaarden terug te krijgen, de randvoorwaarden van de overheid en de wensen van burgers. Daarmee bedienen ze zich meestal van een behoorlijk doordachte onderbouwing. In de vakpers mag er dan soms kritisch gediscussieerd worden over de aanpak of het gekozen natuurbeeld, maar misschien is het niet eens zo vreselijk boeiend wélke natuurdoelen worden nagestreefd zolang er maar meer gevarieerde groene buitenruimte komt, de teruggang van natuurwaarden stopt en de herinrichting aardt in de streek.
Door het hele land zijn het laatste decennium zo heel wat nieuwe gebieden beschikbaar gekomen voor mens en natuur. Ondanks de indrukwekkende prestaties is er ongenoegen in de samenleving gekropen over de vergroening van het land. Om te beginnen is de kracht van de EHS aangetast door wispelturige politieke besluitvorming en technocratisch beleid. Daardoor is deze grootschalige verbouwing ver af komen te staan van ons groene hart en brokkelt het draagvlak af. Ook zitten er weeffouten in het model.
Grond herverdelen betekent in het kleine Nederland altijd dat er belangenconflicten spelen. Boeren vormen daarin een belangrijke partij; zij raken grond kwijt en dat doet pijn. Volksvertegenwoordigers hebben telkens beloofd dat de natuuraankopen ‘vrijwillig en tegen marktprijzen’ zullen plaatsvinden. Dat lijkt een knieval voor de landbouw, en haar organisaties hebben zich erdoor laten sussen, maar een boer die moet wijken is meer gebaat bij een goede schadeloosstelling zoals dat gebeurt wanneer ergens woningen of wegen moeten komen. Dat geeft minder frustratie en onzekerheid.
De exploitatie van natuur is een gevoelig terrein: voor je het weet verdrijven heimachines de ortolaan. Het is dus altijd zoeken naar de balans tussen flora en fauna zonder stem, en de veeleisende mens die vaak voortgestuwd wordt door economische motieven. De onbaatzuchtige basishouding van natuurorganisaties maakt die wat dat betreft tot een grondeigenaar waar je zulke afwegingen met een geruster hart neerlegt. Ze hebben nog een voordeel: hun democratische legitimiteit. Natuurmonumenten en de Landschappen betrekken het publiek bij hun inrichtingsplannen op straffe van verlies van goodwill en donaties. De tijd dat ze op eigen houtje gebieden konden verbouwen is allang voorbij. Alleen Staatsbosbeheer legt (nog) niet rechtstreeks verantwoording af aan het publiek omdat politici deze organisatie onder de vleugels houden. Dat komt het werk niet ten goede. Natuurbeheer en verbinding maken met de samenleving vergen een lange adem, dat verdraagt zich slecht met de vaak opportunistische keuzes van het politieke bestuur.
Staatssecretaris Bleker voedt het ongerief onder burgers met zijn rancuneuze verhalen over ‘te grote natuurbeheerders’. Dit verwijt getuigt van weinig historisch besef. Met dit vlot vertelde verhaal bezorgt hij zichzelf frequent een plek in de media. Als hij over een (paar) jaar weer achter zijn pony’s aan loopt, kan hij roepen dat hij het natuurwereldje eens flink heeft opgeschud. Dat is de waarheid als een koe – maar op zichzelf natuurlijk nog geen verdienste.

De Nederlandse overheid zet bij haar masterplan voor natuurherstel niet alleen in op boeren, ze wil ook een grotere rol voor particuliere grondbezitters. Soms zijn dat boeren die hun eigen grond omvormen omdat die in de groene zone ligt, vaak burgers zoals Bleker die van de regeling profiteren en hun paardjes gewoon blijven weiden op eigen percelen. De regeling heeft ook innovatieve ondernemers aangetrokken, zoals Ab en Trudy van Middelkoop, die verbreding van hun schapenbedrijf zochten in Oost-Groningen. Verder willen projectontwikkelaars graag meedoen, maar dan vooral in gebieden waar ze hopen ooit landhuizen te mogen bouwen.
Leveren particulieren een belangrijke bijdrage aan herstel van natuurwaarden? De verhalen in dit boek laten zien dat er enorme diversiteit is aan inzet, motieven en kwaliteit van door particulieren aangelegde natuur. Bleker opereert als solist en geeft openlijk toe dat hij niet veel met natuur heeft. Zijn eigen ‘gesubsidieerde natuur’ is in feite een cash-machine – en dat komt meer voor. In Reiderwolde lijkt de nieuwe natuur beter verankerd door de schaalgrootte en de verbinding met bewoners van de streek. Het lijkt een goede zet als provincies samenwerking met burgers afdwingen via de subsidievoorwaarden. De motieven van particulieren om een gebied als natuur in te richten bewegen zich al snel in de richting van exploitatie of persoonlijke voorkeur. Daar is niets mis mee, maar een beetje tegenwicht kan geen kwaad. Er zijn namelijk betere argumenten nodig om de gemeenschap te verleiden daaraan mee te betalen.
Het verhaal over het Ruiten Aa-gebied in Groningen maakt helder dat er aan boerennatuur een grens zit. Waar het beheer lastig of kostbaar wordt, haken boeren vaak af en moeten de specialisten aan de bak. Ook is duidelijk dat particulier natuurbeheer zeker niet leidt tot minder hekken en betere toegankelijkheid van gebieden. Een individu dat natuur aanlegt, heeft niet automatisch zin om te luisteren naar de wensen van de bevolking. Particuliere natuur is en blijft privéland waar voor rekening van de gemeenschap iets voor de natuur gedaan wordt.

De aanleg van nieuwe natuur is een mega-operatie waarmee Nederland laat zien dat het niet wil afglijden tot een metropool van woonwijken, infrastructuur en industrieterreinen. Met grote groene gebieden is het hier beter leven voor mensen én wilde planten en dieren. Natuur is een enorme bron van waarde voor de samenleving. Daarom is het belangrijk om te organiseren dat die bron blijft stromen. In feite is het een wonder dat ondanks de complexe regels en het afschuiven van verantwoordelijkheden afgelopen jaren zoveel nieuwe natuur tot stand is gebracht. Mij lijkt dat dit juist te danken is aan onze grote (particuliere) natuurorganisaties.
Ik zie liever een boom dan een hek.