Vroeger zagen we ze in de zomermaanden overkomen, de zweefvliegtuigen boven Hoogeveen. We zaten in het gras in de tuin, we voetbalden of dronken bier in het park, en boven ons gleden de zweefvliegtuigen traag langs de blauwe hemel. Er waren ook parachutes en motorvliegtuigjes met zo’n tekstsleep erachter – ‘Kom naar de Pulledagen’, ‘Hulde aan het bruidspaar!’, maar het meest herinnerden we ons de zweefvliegtuigen, die stil door de Hoogeveense zomerluchten vlogen. Nu is het ook zomer, een zaterdag in juli. De zon schijnt, op het vliegveld van Hoogeveen maken mensen zich op voor een dag vol zomers vliegplezier.

Langs de strip, de start- en landingsbaan, staan hangars en loodsen van allerlei vliegclubs. Er is een paraclub, er zijn motorvliegclubs en clubs voor liefhebbers van oude vliegtuigen. Het is even na tienen en al flink warm, het wordt een hete dag. In de hangar van de Vliegclub Hoogeveen is Duke van den Bussche bezig met de briefing. ‘Ik weet niet wat de thermiek doet, ik weet niet wat het weer doet’, zegt hij. Duke, een zestiger in een linnen pak, is vandaag de ddi, de dienstdoend instructeur. Om hem heen staat een groepje zweefvliegers, sportieve jongelui met kniebroeken, zonnebrillen en petjes. Er zijn ervaren vliegers bij, een aantal krijgt vlieglessen, er zijn een paar nieuwe jongens. ‘Het zicht is niet super’, zegt Duke. ‘Er komt onweer aan.’ Bij zweefvliegen draait alles om thermiek, opstijgende warme lucht. De zon warmt de aarde op, de ene plek meer dan de andere, je krijgt thermiekbellen van stijgende lucht, waarin de zweefvliegers naar boven zweven. Je ziet het aan de bekende bloemkoolwolken, van onder plat. Hoe meer thermiek, hoe hoger en verder je kunt vliegen. Een paar jongens willen ‘overland’ vliegen, verder Drenthe in, naar de Veluwe, naar Duitsland. ‘Ruim lokaal’, beslist Van den Bussche, we blijven in de buurt van Hoogeveen. ‘Geen grapjes’, zegt hij. ‘Aan het werk.’ Doordeweeks heb je veel gepensioneerden en ‘mensen die een goed leven hebben en ook willen vliegen’, zei Floris Hommes vooraf. In het weekend komen meer jonge mensen. Vliegclub Hoogeveen heeft ongeveer honderd leden, uit alle bevolkingslagen. Op de club delen ze dezelfde liefde. Floris is 34, hij werkt in de farmaceutische industrie, heeft jonge kinderen. Hij vliegt sinds vorig jaar. Duke van den Bussche, bijna-gepensioneerd leraar wiskunde in Veendam, vliegt al 45 jaar. Ze komen binnen met 13, 14, ze krijgen een les cadeau voor hun verjaardag, nemen een paar proeflessen, en zijn verkocht. Je wilt het kunnen, je brevet halen. Je wilt vliegen. De vliegtuigen worden naar buiten gereden, slanke witte kisten met lange vleugels, blinkend in de zon. ‘Even voor de beeldvorming,’ zegt Floris, ‘dit is jouw kist’. We vliegen met een ASK-21, serienummer PH-686, op de staart de letters JL (‘Juliet Lima’). Het is een tweepersoons lesvliegtuig, het zal worden bestuurd door Renate van der Zaag, een vrolijke blondine van 25. Twee tractoren slepen de vliegtuigen naar de startbaan aan de zuidkant van de strip, een grasveld van 1.200 bij 400 meter. Het gaat over hobbelig terrein. In de passagiersbak van een van de tractors zit Przemek, en Poolse jongen uit Emmen. Hoe hij er zo bij komt, bij het vliegen? ‘Ik kwam gewoon op het idee, eigenlijk.’ Hij ging kijken hoe duur het was, dat viel mee. Dus, zodoende. ‘Als je begint met zweefvliegen, zijn twee dingen mooi’, zegt de tractorbestuurder boven de motor uit. ‘Je leert zweefvliegen en tractor rijden.’ Iedereen doet hier alles, zegt Floris Hommes. ‘Het belangrijkste van teamwork is dat je ziet waar het werk is.’ Aan de vleugeluiteinden lopen clubleden mee, om de kisten recht te houden. Iedereen is bezig met kabels koppelen, kisten verslepen, zich nuttig maken. Je helpt mee met uitpakken en achteraf met schoonmaken en inpakken. Je komt niet tussendoor even een paar uurtjes vliegen. Aan het begin van de startbaan staat de startwagen, een in roodwitte blokken geverfde bouwkeet. Op de trekkers wapperen roodwit geblokte vlaggen. De zweefvliegtuigen liggen in rij achter het motorvliegtuig dat ze de lucht in trekt. De motor ronkt, de kabels worden strakgetrokken, en daar gaan ze, één voor één, de Hotel Lima, de Hotel Delta, de Hotel Yankee, steeds sneller, tot ze loskomen van het gras. Zo gaat het normaal, zegt Floris, met een sleepkist. Op vrijdagavond wordt er gelierd, met een lier. Dat is een wagentje met een motorspoel, die de aan de kisten gekoppelde kabels vanaf het eind van de startbaan razendsnel intrekt. In 25 seconden ben je op 400 meter hoogte, het is spectaculair. Op een bankje in de schaduw van de keet wachten de vliegers op hun beurt. Er gaat zonnebrandcrème rond. Daarboven, onder de perspex kap van de cockpit, verbrand je levend. ‘Heeft iedereen een petje?’ vraagt Duke van den Bussche. ‘Ik vlieg altijd zonder petje’, zegt een van de nieuwen. Duke schudt het hoofd en kijkt naar het noordwesten, waar de lucht heiig wordt. ‘De dag loopt niet goed af’, zegt hij. Achter hem klappert een windzak. Renate van der Zaag inspecteert de ASK-21, met een vliegtuiglogboek. Daar staat in welke vluchten hij heeft gemaakt, hoe het ging, of er bijzonderheden waren. De kap van de cockpit gaat omhoog, Renate checkt de radio, de stuurknuppel, het voetenstuur, de bouten waarmee de vleugels zijn vastgemaakt, de veiligheidspennen, de borging, dat de vleugels goed vastzitten. In het logboek staan geen gekke dingen. De ASK-21 is een tweezitter, geschikt voor dbo, ‘dubbel besturingsonderricht’. De leerling, voorin, heeft hetzelfde instrumentarium als de instructeur, die op de achterstoel zit: stuurknuppel, roerpedalen, een hendel voor de remkleppen. Als de kist op hoogte is, geeft de instructeur het stuur uit handen, hij ‘praat de leerling door de lucht’. Renate is accountmanager bij een bedrijf in audio, licht en beeld voor concerten en festivals. Ze vliegt van jongs af aan. Haar ouders waren zweefvliegers, op haar zevende ging ze voor het eerst mee de lucht in. Vanaf dertien jaar mag je beginnen met les, op je veertiende mag je solo, met zestien kun je je zweefvliegbrevet halen. Ze deed theorievakken: meteorologie, human factors; ben ik fit to fly. Aerodynamica; waarom een vliegtuig vliegt, constructie, navigatie, voorschriften, instrumenten. Nu is ze een ervaren, relaxte piloot. Een laatste check: de snelheidsmeter, de hoogtemeter, de variometer, de kleppen op de vleugels. We krijgen parachutes om, Renate draait een laatste schroefje aan. We gaan. Gordels worden omgesnoerd, de klep gaan dicht. Het is bloedheet in de cockpit. Renate zit voorin. ‘Papa Hotel one two two four for Juliet Lima,’ zegt ze, door de radio kraakt de havenmeester een korte boodschap terug. De sleepkist bromt, iemand roept ‘Go go go!’, en daar gaan we. We schieten vooruit over het gras. We vliegen, over de bomen aan het eind van de startbaan, boven het industrieterrein. ‘En nu is het genieten’, zegt Renate. We gaan snel omhoog, schommelend, we zakken soms een meter. Een beetje turbulentie is goed, dan is er beweging in de lucht. Stabiele lucht is niet thermisch, dat is dode lucht. Daar heeft een zweefvlieger niets aan. We vliegen boven Hoogeveen. De wind suist, we gaan omhoog. Verderop ligt Beilen, de afvalverbranding van de VAM in Wijster, de zendmast van Smilde. We gaan omhoog, dit is goed, dit is allemaal stijgen, zegt Renate. Beneden loopt de A28, in het westen ligt Meppel. Onder ons de Hoofdstraat, het gemeentehuis, schouwburg De Tamboer. De spoorlijn naar het noorden. De piloot van de sleepkist gebaart te willen loskoppelen, hij zwenkt ronkend naar links, wij draaien naar rechts. We zweven, op achthonderd meter. Eens kijken of we thermiek kunnen vinden, zegt Renate. Beneden ligt de Hoogeveense Vaart. We vliegen over het huis van mijn ouders, ze staan waarschijnlijk in de achtertuin, naar boven te kijken. Onder ons cirkelt een ander vliegtuig, misschien Duke met een leerling, misschien iemand anders. Het is stil in de lucht, je hoort alleen de wind. Als je een raampje openschuift en je hand erdoorheen steekt, stroomt koele lucht in de cabine. Ze denkt aan weinig als ze vliegt, zegt Renate, ze geniet van het vliegen, van het uitzicht. Ze zoekt thermiek. Zweven is dalen, meestal, een halve meter per seconde, soms wat meer, maar als je thermiek vindt, dan stijg je weer. Dan gaat een geluidje in de cockpit, sneller naarmate je harder stijgt, en schriller. Boven fabrieken, boerderijen, boven asfalt is de lucht warmer. Renate zoekt het klaverblad van Hoogeveen, knooppunt van A28, A37, N48. De variometer slaat aan. ‘Zie je dat vogeltje hieronder? Van hem kijk ik ’t af.’ Onder ons zweeft een meeuw. Vogels vertellen je waar de thermiekbel zit. Als ze niet klappen met hun vleugels, zitten ze in een bel. Buizerds zijn goed, ooievaars zijn de beste zwevers. ‘Als ik met hem in een bel zit, weet ik dat ik goed zit.’ Het is een soort spelen, als je in de lucht bent, zegt ze. ‘Wil je het ook eens proberen?’ Met het voetstuur kun je naar links en naar rechts, met de stuurknuppel kun je ook naar links en naar rechts, naar voren en naar achteren, versnellen, langzamer, neus omlaag en omhoog. Een beetje aantrekken, zegt Renate. Het aantrekken gaat iets te hard, we zien alleen nog blauwe lucht. Op zulke momenten moet Renate corrigeren. Op andere momenten houdt ze beide handen omhoog. ‘Kijk, ik doe nu niets.’ Het duurt tien minuten, een kwartier, dan neemt ze het weer over. Een laatste rondje Hoogeveen. De watertoren, het vroegere Menso Alting College, de sportvelden, H.Z.V.V. aan de ene kant van de parkeerplaats, aan de andere V.V. Hoogeveen, zaterdagamateurs tegenover zondagamateurs, de christelijken tegenover de rooien, zoals het vroeger was. ‘Nu komt het leukste, de landing.’ Bij de landing zijn de vier w’s belangrijk: wind, water, wielen, welvingskleppen. Tweehonderd meter, we zakken. Het vliegveld, een laatste bochtje, de final, op de strip af. We glijden over het gras. We zijn geland. Louis heeft voor het eerst solo gevlogen, hij zat in het vliegtuig onder ons. Iedereen komt hem feliciteren: gefeliciteerd jongen, toppertje. Louis woont in Erica, hij zit op het vwo in Emmen. In maart begon hij met lessen, z’n 34ste vlucht was een solovlucht. Het is een moment dat je nooit meer vergeet, zegt hij. We zitten op het bankje in de schaduw van de keet. De vliegers eten brood, drinken water. Ze praten over kunstvliegen, de looping, de kurkentrekker, de hoge bocht. Over buiten landen, in een weiland, over Daniel Lohues, uit Erica. Boven het gras zindert warme lucht. Er klinkt geronk van de motorvliegtuigen, aan de overkant van het veld komen parachutisten naar beneden. Uit het westen naderen donkere wolken. We stoppen, zegt Duke van den Bussche. Stoppen betekent: kisten terug, inpakken, naar de kantine. Er is een koelkast met fris en bier, bij goed weer kun je tot laat op het terras zitten, met zicht op het vliegveld. Er is een ongestemde piano en ruimte voor sterke verhalen. Mijn ouders stonden niet in de achtertuin, blijkt later, maar op de oprit. Ze zwaaiden naar het vliegtuig met Louis. Daarna gingen ze tennis kijken.

Trefwoorden