Tialda Haartsen verbaast zich over de natuur die we in Nederland 'maken'. Wildernisnatuur, zoals 'de' natuurlijke situatie in 'het' verleden ook was. Compleet met grote grazers. Hoewel zot dat in onze eigen gemaakte natuur het ene dier wordt uitgezet en het andere geweerd, voelt het wel net echt...

Hutten bouwen in een Speelbos van Staatsbosbeheer of lekker noten en fruit eten in het Smulbos op de Nijmeegse heuvelrug. De Nederlandse natuurconsument wenst zijn natuurbeleving bij voorkeur te ondergaan in een bos. Toch domineert in de business van de natuurontwikkeling het ideaal van de wildernisnatuur. In ‘natuurlijk’ Nederland hebben we geen wildernisnatuur meer. Dus maken we die, geheel in lijn met onze planningtraditie.

Maar hoe pak je dat aan? Uitgangspunt is ‘de’ natuurlijke situatie in ‘het’ verleden. Het eerste struikelblok is te bepalen welke situatie uit welk verleden wenselijk is. Dat is onder andere lastig omdat de geleerden het niet eens zijn over hoe ‘natuurlijk’ Nederland eruit heeft gezien. Aanhangers van de klassieke climaxtheorie beweren dat Europa na de laatste ijstijd in hoge snelheid werd bedekt met een dicht oerbos. Anderen volgen het gedachtegoed van Frans Vera en stellen dat het Nederlandse oerlandschap eruitzag als een open park, waarin grote grazers het landschap semi-open hielden. De meeste betrokkenen bij ‘natuurlijk’ Nederland hangen deze grotegrazerstheorie aan.

Het volgende dilemma kondigt zich aan: welke grazer kiezen we? De Schotse Hooglander staat met stip op één. Maar hij doet niet waar hij voor is ingehuurd: de wildernis openhouden. Dat past niet bij ons natuurideaal, dus zetten we zwaardere middelen in met de Europese bizon: de wisent. De wisent was in het wild uitgestorven, maar een Europabreed fokprogramma met twaalf dierentuinwisenten heeft het aantal nu op zo’n drieduizend dieren gebracht. In Nationaal Park Zuid-Kennemerland is een groepje uitgezet.

Eigenlijk te zot voor woorden, dat we natuur maken naar een ideaalbeeld. Dat we er dieren voor moeten terugfokken en importeren, terwijl planten alleen meetellen als ze ‘vanzelf’ terugkomen. En dat sommige dieren juist weer bij uitstek niet terug mogen komen, zoals de wolf die langzaam vanuit Oost-Duitsland westwaarts trekt. Toch moet ik – als natuurconsument en boshater – bekennen dat ik me door zo’n wildernisnatuurbeleving helemaal één voel met mijn omgeving, net als oertijdbewoonster Ayla uit het boek De stam van de holebeer. Dit Ayla-gevoel maakt alle drukte in mijn leven opeens relatief. Toch is het goed de discussie over hoe natuurlijk die wildernis nu eigenlijk is, te blijven voeren.

Dat vinden de oprichters van de Drentse vereniging Nieuwe Wildernis ook. Afgelopen voorjaar heeft een groepje grondeigenaren in totaal ruim honderd hectare Drents bos teruggegeven aan de natuur. Ze vinden dat mensen moeten ophouden de natuur aan menselijke doelen te onderwerpen. De intrinsieke, eigen waarde van natuur is veel belangrijker. De zogenaamde heilige bossen worden niet langer beheerd, het natuurlijke proces doet het werk. Wat op zich heel natuurlijk is. Ook is aan de wensen van de natuurconsument tegemoetgekomen: de nieuwe wildernis bestaat uit bos. Er is één maar: mensen mogen er niet komen. De nieuwe wildernis kan wel zonder. En daarmee hebben we weer een volgende stap in onze natuurontwikkeling bereikt: natuurconsumentloze natuur. Het enige wat die consument nog rest is op de website wildernis.nu ‘een goed gesprek over wildernis’ voeren. De heilige bossen bestaan alleen virtueel. Helaas krijg ik van virtuele natuur geen Ayla-gevoel…