Een reusachtige hand van zand en keileem lijkt zich uit te spreiden over de hoogtekaart van Zuidwest-Friesland en de kop van Overijssel.

Een reusachtige hand van zand en keileem lijkt zich uit te spreiden over de hoogtekaart van Zuidwest-Friesland en de kop van Overijssel. Tussen de grove bruine vingers bevonden zich tijdens de voorlaatste ijstijd gletsjertongen. Het stromende ijs heeft hier het keileem en gesteentepuin eenvoudigweg opzij gezet. Toen het smeltwater was verdwenen lagen er dalen tussen de opgestuwde wallen. In deze laagten hebben eeuwenlang de Tjonger, de Linde en de Steenwijker Aa gemeanderd.
De stuwwallen (bruin-oranje op de kaart) waren uitstekend geschikt voor bewoning. Door het landijs waren enorme hoeveelheden zwerfkeien en vuursteen meegevoerd. Een ideaal landschap voor steentijdmensen. Rendierjagers die hier twaalfduizend jaar geleden leefden, wisten deze locatie al te waarderen. Men spreekt in dit verband zelfs van de Tjongercultuur.
Hoewel in de loop der tijd veel zwerfstenen zijn weggevoerd – bijvoorbeeld ter versterking van de dijken – zijn de akkers nog steeds bezaaid met het Scandinavische puin. Tussen de versteende zee-egels treft men soms pijlpunten van de Trechterbekermens. De grotere keien zijn vaak in de tuinen van de stuwwalbewoners te vinden.
De stuwwal van Oldemarkt-Paasloo-Steenwijkerwold valt op door het markante reliëf. Het is een glooiende heuvelrug, die zes tot twaalf meter hoger ligt dan de omgeving. Hier heeft zich een bekoorlijk houtwallenlandschap ontwikkeld dat sterk overeenkomt met het stuwwallandschap van Jutland in Denemarken

Grote vuurvlinder

In het groen op de kaart vinden we de benedenlopen van de Tjonger, de Linde en de Steenwijker Aa. Hier verzamelde zich het water van de drie rivierdalen en vormde zich een uitgestrekt laagveengebied waar vanaf de achttiende eeuw het veen werd opgebaggerd. Grote delen van het veen zijn gelukkig bewaard gebleven. Het overgebleven rechtlijnige parallelle patroon van de baggergaten en droogakkers, de zogenoemde petgaten en legakkers, vormt de natuurgebieden Rottige Meente, de Lindevallei, de Weerribben en de Wieden. Het is mooie soortenrijke natuur met unieke waarden. Er broeden zeldzame moerasvogels, zoals de purperreiger, roerdomp, blauwborst en porseleinhoen. Soms wordt de oranje gekleurde grote vuurvlinder er nog gezien. Het gaat dan om een van de laatste exemplaren van de ondersoort batava, die uitsluitend in dit gebied voorkomt.

Taalgrens

De Tjonger (de ‘Kuinder’, zeggen de Stellingwervers) en de Linde stromen tezamen nabij het Zuiderzeestadje Kuinre. Daar werd het water door de zeedijk geloosd. De oude zeedijk staat als een dunne bruine lijn duidelijk afgetekend op de hoogtekaart. De donkergroene driehoek linksonder is de Noordoostpolder.
Het stroomdal van de Tjonger was breed en moerassig en bood weinig leefruimte. Op den duur begon zelfs op de stuwwallen veen te groeien. Rond 500 v. Chr. werd het gebied verlaten. Zo werd de Tjonger tot een taalgrens. Aan de noordkant spreekt men het Fries van de Friezen. Aan de zuidkant wonen de ‘Oertsjongsters’ (zij die aan de andere kant van de Tjonger wonen), en die spreken Stellingwerfs. ‘Krompraters’, zeggen de Friespraters. De Stellingwervers op hun beurt zijn blij dat ze niet ‘van boven de Tjonger komen’. Het is allemaal de schuld van de voorlaatste ijstijd.