Dorpen als Twijzelerheide en Harkema zijn ontstaan door de spontane bouw van krotten.

Heidedorpen zijn uitsluitend in oostelijk Friesland te vinden, vooral in de noordelijke Wouden. Ze zijn op geruime afstand van oude dorpen ontstaan, op de woeste grond, door de vestiging van werkloos geworden veenarbeiders en verstoten of gevluchte mensen. De grond, die ‘de heide’ werd genoemd, ook al was er geen heide te vinden, was meestal in het bezit van de grietenij (voorloper van de gemeente) of van de kerkelijke instanties van het dorp. Nu eens werden de bewoners geduld, dan weer moesten ze een geringe vergoeding betalen voor het gebruik. Ze bouwden hun onderkomens van het materiaal van de ‘heide’: plaggen, riet en stro.
Huisarts Sytze Greidanus bezocht in de jaren 1870 en 1880 de heidebewoners rond Buitenpost. In het boek De dagen van Olim beschrijft hij hoe de zogenoemde spitketen werden geconstrueerd: ‘Van den beganen grond werden eenvoudig de heideplaggen afgestoken en gebruikt als materiaal voor de wanden, terwijl de effen gestoken bodem als vloer diende. (…) Een paar raampjes en een deur van een afbraak afkomstig of ten ruwsten in elkander gelapt, bezorgden een weinig licht en lucht. Van indeeling was veelal geen sprake. De geheele ruimte werd ingenomen door het gezin.’

Excessen

Toen de overheid de spontane bouw van spitketen verbood, hielpen de ‘heidepieken’, zoals de bewoners werden genoemd, elkaar met het ’s nachts optrekken van zulke hutten. Als de bouwsels ’s ochtends klaar waren en het vuur brandde, mochten ze niet meer worden geslecht.
De bewoners konden nauwelijks in hun levensonderhoud voorzien en er heerste soms bandeloosheid, geweld, drankmisbruik. In de loop van de negentiende eeuw trachtten zendelingen, predikanten en evangelisten de arme bevolking op het rechte pad te krijgen en de helpende hand te reiken. Een aantal van hen deed verslag van de schrijnende toestanden en excessen.
Sommige heidebewoners konden gedurende het landbouwseizoen in allerlei hoeken van Friesland of Groningen als los arbeider bij de boeren redelijk verdienen met het wieden van vlasakkers, hooien, aardappelrooien en cichoreitrekken. In de winter heerste bittere armoede. Soms werd met huisvlijt, het maken van bezems en het matten van stoelen nog wat verdiend. In Zwaagwesteinde ontwikkelde zich een gemeenschap van marskramers. Bejaarden, zieken en anderen die zich niet konden redden, werden bedeeld door de diaconie of de armvoogdij. Dezelfde diaconieën en armvoogdijen verhuurden hun stukken heide aan de bewoners, die probeerden de grond in cultuur te brengen.

Verdichting

De nederzettingen leken aanvankelijk niet op dorpen in de traditionele betekenis, het waren gebieden met losse, verspreide bebouwing zonder enig plan. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw kwamen de eerste kerken en scholen tot stand, meestal waren dit de eerste van baksteen opgetrokken gebouwen. Ruim een eeuw geleden vestigden zich in de heidegebieden winkeliers en ambachtslieden, waardoor er wat differentiatie in de beroepsbevolking kwam. Ook werd toen een zekere kernvorming zichtbaar. Sommige woongebieden gingen nu op een dorp lijken.
De losse ruimtelijke karakteristiek ging later bij te sterke verdichting weer verloren. Aan de randen van de huidige kloeke komdorpen Kollumerzwaag, Zwaagwesteinde, Noardburgum, Harkema, Jubbega en Noordwolde-Zuid is aan de dorpsranden soms de oorsprong van de heidedorpen nog te proeven dankzij verspreide, bescheiden bebouwing. Het best is het jonghistorische karakter van het heidedorp te ervaren in Twijzelerheide.

Landarbeiderswoningen

Nadat de Woningwet in 1902 in werking was getreden, kwamen er na een paar jaar in de gemeenten Smallingerland, Achtkarspelen, Dantumadeel en Kollumerland verenigingen of stichtingen voor de volkshuisvesting tot stand. Ze gingen arbeiderswoningen bouwen en stichtten voor de Eerste Wereldoorlog ook in de heidedorpen al tientallen landarbeiderswoningen. Er werd daarmee enige nood gelenigd, een doorstroming op gang gebracht en een goed voorbeeld gegeven. In enkele van de heidedorpen kwam de zelfbouw van de grond: de bouw van een eigen woning met hulp van familie en vrienden. In Zwaagwesteinde en vooral in Harkema is dit een traditie gebleven.
De corporaties stichtten de woningen op een wijze die in de jonge traditie van de heidedorpen paste: zeer verspreid. Dit mag nu opmerkelijk lijken maar de corporaties hadden er sociaal-maatschappelijke en ook economische redenen voor. Al vrij snel deden ze de ervaring op dat de uitnodiging om zich in deze stenen woningen te vestigen alleen tot succes leidde als de woningen van schuurruimten werden voorzien en op ruime kavels werden gebouwd. Dan konden de heidebewoners door akkerbouw of veeteelt iets terugverdienen van de bescheiden, maar voor hen toch aanzienlijke huursommen. Voor een acceptabele prijs kon er echter alleen buiten de kernen bouwgrond worden gevonden. De woningwet leidde zo dus tot versterking van het losse ruimtelijke karakter van de heidedorpen.

Harkema
Themapark De Spitkeet

De laatste spitketen zijn tussen de wereldoorlogen opgeruimd. In deze periode werden door de corporaties de meeste landarbeidershuizen gesticht. Maar de nieuwbouw bleef bij de sanering van heidehutten achter, waardoor tot na de Tweede Wereldoorlog op de heide veel gezinnen in krotten, een- of tweekamerwoningen moesten blijven wonen. Van de oorspronkelijke heidebebouwing resteert niets meer, maar er kan een indruk van worden gekregen in het themapark De Spitkeet in Harkema, in de gemeente Achtkarspelen. In deze gemeente zijn de meeste heidedorpen te vinden en is het karakter van de verspreide bebouwing nog het best te ervaren door de solitaire of kleine groepjes landarbeiderswoningen die de corporatie er stichtte. Dat waren er meer dan tweehonderd. Daarvan zijn er nog 25 over; veel oude woningen zijn gesloopt en vervangen door nieuwbouw of iets anders, zoals een sportcomplex.

Kwetsend

Na de Tweede Wereldoorlog maakte de overheid zich zorgen over de jeugd, en stuurde daarom grote groepen maatschappelijk werkers en sociologen naar probleemgebieden. In Friesland werd in dat kader onderzoek gedaan in heidedorpen als Harkema, Boelenslaan, Twijzelerheide en Zwaagwesteinde. In 1953 verscheen het resultaat in druk: Bronnenboek, bevattende gegevens ten grondslag liggende aan het Rapport Maatschappelijke verwildering der jeugd. Het was vooral voor de bevolking van Harkema kwetsend. Volgens het rapport waren de bewoners zo gehecht aan hun gemeenschap dat ze liever in krotten en kippenhokken bleven dan een volwaardige woning met douche te betrekken in Twente of de mijnregio. Een paar extreme gevallen van onmaatschappelijkheid en zedeloosheid werden tot algemeen beeld verheven. Het vrijgevochten karakter en gedrag van de heidebewoner werd op die manier vervormd tot onmaatschappelijkheid. Het rapport zorgde voor veel onrust, waarbij de regionale media het voor de Harkema’sters en de andere heidepieken opnamen.
In hetzelfde jaar 1953 verscheen een rapport van het ETIF, het Economisch Technologisch Instituut in Friesland, getiteld Sociale en economische problemen van de gemeente Achtkarspelen. Daarin werd gesteld dat de heidedorpen geen toekomst hadden: ‘De arbeidersdorpen Twijzelerheide, Boelenslaan en vooral Harkema-Opeinde moeten worden gesaneerd. De inwoneraantallen moeten afnemen. Men zal zeer voorzichtig moeten zijn met de bouw van nieuwe woningen in deze dorpen. Een deel van de saneringswoningen zal, in plaats van in deze dorpen, in Surhuisterveen of Buitenpost gebouwd moeten worden.’
Het bouwen in Surhuisterveen en Buitenpost kwam wel op gang, maar van de sanering en afname van de bevolking die het ETIF had aanbevolen, kwam niets terecht; de bewoners lieten zich niet weglokken en met zelfbouw verbeterden ze de woonomstandigheden op eigen kracht.

Twijzelerheide
Troelstra

Ook in andere gemeenten is de teloorgang van de landarbeiderswoning, de tweede generatie heidewoningen na de spitketen, zichtbaar. Onlangs zijn bijvoorbeeld de twee laatste van een reeksje van vier woningen aan de Heidewei in Zwagerbosch (gemeente Kollumerland) gesloopt. Daarentegen is in Twijzelerheide het karakter op een bijna glorieuze wijze te proeven. Een eeuw geleden was er niets glorieus. De losse nederzetting met verspreide keten langs de weinige wegen en spontaan gevormde paden, ontstond in de loop van de achttiende eeuw op de uiterste flanken van de dorpsgebieden van Kooten – nu Kootstertille – en Twijzel. Meer dan een eeuw later woonden er ruim driehonderd mensen. Ze vormden een hechte gemeenschap, maar van echte dorpsvorming (met verschillende beroepen en met voorzieningen) was pas vanaf het einde van de negentiende eeuw sprake.
In 1862 kwam er op deze heide een openbare school; daarvóór moesten de kinderen kilometers lopen naar Twijzel of Kooten. In deze school kwamen in het winterseizoen de predikanten uit deze plaatsen kerkdiensten houden. In 1870 werd op de heide een eerste kerk gesticht, niet veel meer dan een schuur. Geleidelijk zijn ook enkele ontsluitingsroutes met grind verhard, en de armvoogdij van Twijzel legde omstreeks 1866 een begraafplaats aan. Maar de beschaving drong nog allerminst in Twijzelerheide door, zo stelde de socialistische politicus Pieter Jelles Troelstra vast na een bezoek aan de Kootsterheide op 5 februari 1898. Hij schreef erover in de Bergumer Courant: ‘Dit gedeelte heide bevat nog verscheidene woest daarheen liggende heidevelden. Het schandelijke van het geval is, dat de grootste brokken onontgonnen grond in deze heide toebehooren aan de Pastorie en Diakonie van Kooten en aan de gemeente Achtkarspelen (Burgerlijk Armbestuur). Ziedaar instellingen, geroepen om de armen te verzorgen, om het algemeen belang te behartigen. Die hun grond waardeloos en renteloos laten liggen, in plaats van deze ten bate der bevolking productief te maken. En dat terwijl de grond van partikulieren, die bebouwd is, aantoont hoe weinig er noodig is, om dezen grond vruchtdragend te maken.’

Keurig

Dankzij activiteiten van de corporatie zijn ook in Twijzelerheide arbeiderswoningen gebouwd, de eerste in 1911. Er kwamen ook woningen in het buitengebied. Tijdens de crisis was het, zoals overal, stil aan het bouwfront, maar aan het einde van de jaren dertig werden weer woningen opgeleverd. Ze kwamen vooral in de westelijke helft van het dorp, vaak keurig gerooid langs de straten en paden. Daardoor kon Twijzelerheide eindelijk meetellen in de verlichte twintigste eeuw. De heidekarakteristiek moest veren laten.
Na de oorlog kwam de woningbouw na het ETIF-rapport, net als in Harkema, wederom op een zacht pitje. Maar in de tweede helft van de jaren zestig kwam een flinke bouwstroom op gang. Prachtig voor de vele woningzoekenden die helemaal niet naar Twente, de mijnstreek en zelfs niet naar Buitenpost wilden emigreren. Het karakteristieke van het dorp ging door nieuwe burgerlijke standaard wel gedeeltelijk verloren. De twee-onder-een-kapper en de rijtjeswoning waren woontypologieën die tot dan vreemd waren voor Twijzelerheide.

Exotische eenden

De westelijke helft van het dorp onderging eveneens een metamorfose, maar dan, onbedoeld, met respect voor de geschiedenis. In de woningen die kort voor de oorlog zijn gebouwd aan de Hillebrandsreed, Kúkhernsterpaed, Fokke Zwaagmansbuorren en Stuolwynderspaed, wordt nog met veel genoegen gewoond. De weide voor enig kleinvee en de akkertjes voor aardappelen, spruiten of woudboontjes zijn evenwel in onbruik geraakt. Sommige bewoners lieten het voor wat het was, waardoor een spontaan erf is ontwikkeld met vanzelfsprekend allerlei soorten schuren en hokken, paarden en pony’s, smeedijzeren toeganghekken, oprijlanen, pergola’s, exotische heesters en decoratieve rietsoorten, vijvers met hele menagerieën, waarbij exotische eenden de plaats hebben ingenomen van geiten, schapen of een varken. Het woongenoegen spat van dit gedeelte van Twijzelerheide af.
Van de armoede is definitief afscheid genomen, maar in een deel van Twijzelerheide is de ruimtelijke karakteristiek van de heidenederzetting nog te proeven. Ik kom graag in Twijzelerheide; het vertelt de fascinerende geschiedenis van het met optimisme overleven.

Woest wonen in Groningen en Drenthe

Gerrie Koopman en Annemarie Kok

Als we onder heidedorpen strikt die dorpen verstaan die hun oorsprong hebben in de spontane bouw van krotten op woeste gronden, dan zijn er in Groningen eigenlijk geen voorbeelden te vinden, of het moet Opende-Zuid in het Zuidelijk Westerkwartier zijn. Wel had je in Groningen mengvormen van veenkolonie- en heidedorp, zoals Muntendam en Pekela (vergelijkbaar met het Friese Jubbega).
Historisch-geograaf Meindert Schroor vermoedt dat de afwezigheid van heidedorpen in Groningen te maken heeft met de expansiemogelijkheden die de Veenkoloniën boden. Dit gebied vormde een soort vrije ruimte waar allerlei maatschappelijk minder geslaagde personen terecht konden. Echter, de ruimtelijke inrichting was er sterk van boven af geregeld (vanuit de stad Groningen) en bood dan ook geen gelegenheid voor zelfbouw.

Drenthe telt ten minste twee mooie voorbeelden van heidedorpen. In de eerste plaats De Kiel. Op het Ellertsveld, in het midden van het Drents Plateau, kwamen de grenzen van zes gemeenten bij elkaar als punten midden in een taart. Het was rond dit punt dat zich, zonder enige voorafgaande planning of opzet, aan het eind van de negentiende eeuw een nederzetting vormde van schamele optrekjes en keten. Het was een vestiging van gezinnen die zich niet langer thuis voelden in hun dorpsgemeenschap. Ze hadden daar iets gedaan wat niet door de beugel kon of iets anders wat niet paste en werden er weggekeken. In De Kiel konden ze in volle vrijheid leven, zonder het juk van sociale controle.
Ook Vledderveen in Zuidwest-Drenthe, aan de grens met Friesland, is begonnen als een soort ‘vluchtnederzetting’. Vledderveen dankt zijn ontstaan aan de Maatschappij van Weldadigheid. Arme landgenoten, veelal afkomstig uit de grote steden, kregen in de koloniën van de Maatschappij, zoals Federiksoord of Wilhelminaoord, de kans door hard werken een bestaan op te bouwen. De Maatschappij hield er echter strenge regels op na en wie zich daar niet aan hield, kon uit de kolonie gezet worden. Zo werden er halverwege de negentiende eeuw vrij veel kinderen van kolonisten verwijderd omdat ze zich bezondigd hadden aan seks vóór het huwelijk. De gedeserteerde of verstoten jonge mensen vestigden zich vaak in de buurt van hun ouders en zo ontstond in het Vledderveen, net buiten het gebied van de Maatschappij, een ‘parianederzetting’ waaruit later het huidige dorp Vledderveen zou ontstaan.

Trefwoorden