Welke verdedigingslinies bestonden er in oorlogstijd in Groningen en Friesland en welke sporen zijn daar tegenwoordig nog van terug te vinden? Maakten de versterkingen in het Noorden deel uit van de Atlantikwall of is dat een misvatting? Noorderbreedte-redacteur Lukas Koops sprak met Dr. J.J. Huizinga en Drs. F. Lenselink over het verloop van de strijd tussen Duitsers en geallieerden in de twee noordelijke provincies.

Historicus en schrijver van het boek Friesland en de Tweede Wereldoorlog (1996) Jo(hannes) Huizinga kijkt me verbaasd aan als ik hem vraag naar restanten van de Atlantikwall in Friesland. Volgens hem zijn in Friesland de enige overblijfselen van verdedigingswerken te vinden op de Afsluitdijk. Dat zijn de kazematten in Kornwerderzand, en dat waren in feite een vooruitgeschoven post van een Hollandse stelling. Nergens in Friesland waren volgens Huizinga verdedigingslinies, behalve dan de Wonsstelling rond de kop van de Afsluitdijk. En van een Atlantikwall was in Friesland geen sprake. Het belangrijkste verdedigingsmiddel van de Nederlanders was in Friesland het water. Om de oprukkende vijand tegen te houden zouden strategisch belangrijke delen van de provincie onder water gezet worden. In werkelijkheid is het daar, behoudens een mislukte poging in de buurt van de Afsluitdijk, nooit van gekomen. Dat had vooral te maken met de snelheid waarmee de Duitsers oprukten. ‘Friesland is niet verdedigd’, aldus Huizinga, ‘en daarom is er van die oorlog, behalve dan de nodige gedenktekens, in Friesland ook niets terug te vinden.’ Blijft mijn vraag hoe het dan zit met die Atlantikwall. Franz Lenselink geeft het antwoord. Hij heeft een historische achtergrond, publiceerde over de Tweede Wereldoorlog in en rond Delfzijl en is hoofd van de expositiecommissie in het Bunkermuseum in Emden. ‘Die Atlantikwall liep van Zuid-Frankrijk tot in het noorden van Noorwegen, maar hield in Nederland op bij Den Helder om vervolgens verder te gaan in Denemarken. Het doel van die Atlantikwall was het via versterkingen op het vaste land tegenhouden van een mogelijke geallieerde invasie en zo’n invasie kon via de kust van Friesland, Groningen en Noord-Duitsland nooit plaatsvinden. Zowel de waddeneilanden als de ondiepe Waddenzee maakten dat onmogelijk. De bunkers op de waddeneilanden maakten daarom geen deel uit van de Atlantikwall. Die waren niet bedoeld als verdediging tegen een invasie vanuit zee, maar hadden een andere functie. Ze vormden samen met vele andere bunkers in heel West-Europa het Duitse luchtverdedigingssysteem. Ze waren uitgerust met radarsystemen waarmee geallieerde vliegtuigen konden worden opgespoord, zodat Duitse vliegtuigen ernaartoe konden worden geleid om ze neer te schieten.’ Lenselink vertelt dat uit de manier waarop de bunkers in en rond Delfzijl gebouwd zijn, ook blijkt dat ze nooit voor verdediging tegen aanvallen vanuit zee bedoeld kunnen zijn geweest, omdat de ingang van die bunkers zich aan zeezijde bevond. In Friesland was een radarpost van de Duitsers ingericht bij Sondel. Ook daar ging het volgens Jo Huizinga om het in de gaten houden van vliegtuigbewegingen. De post werd Eisbar genoemd. ‘Later werden de bunkers bij Sondel een vakantieoord waar verschillende generaties Friese kinderen heel wat uurtjes hebben doorgebracht.’

Bunkers rondom Delfzijl

Franz Lenselink vertelt dat pas in de nazomer van 1944 is begonnen met de bouw van de bunkers in en rondom Delfzijl. Dat was ruim nadat op 6 juni 1944 de invasie in Normandië had plaatsgevonden. Lenselink: ‘Vanaf 1943 gingen de Duitsers er rekening mee houden dat er vanuit zee wel eens commandoaanvallen op bijvoorbeeld havens ondernomen zouden kunnen worden. Vitale plaatsen werden om deze reden versterkt met in eerste instantie onder andere prikkeldraadversperringen en mijnen. Maar als het om een grootschalige aanval zou gaan dan zou dat volgens de Duitsers via land gebeuren. Daarom zijn ze toen havensteden gaan versterken; ook in de Deutsche Bucht, waar Delfzijl onder viel. Bij die versterkingen ging het om loopgraven, schuttersputten, prikkeldraadversperringen, tankgrachten, mijnenvelden op land en in de Eems, palenvelden tegen zweefvliegtuigen, mitrailleursnesten, voorbereide geschutsopstellingen en bunkers.’ Tegen het eind van de oorlog stonden er in de voormalige gemeenten Delfzijl, Termunten en Bierum zo’n dertig bunkers. Die bunkers vormden in de eerste plaats onderkomens voor de manschappen. Ze werden ook gebruikt als munitieopslagplaats, onderdak voor aggregaten en hospitaal. Ze waren dus niet bedoeld om vanuit te vechten. Ze hadden ook geen schietopeningen in de zijwanden. Wel hadden sommige bunkers een mitrailleursnest. Dat was de zwaarste bewapening. De bunkers waren wel zodanig stevig gebouwd dat ze bestand waren tegen bomaanvallen.
Volgens Franz Lenselink hadden de Duitsers het stellingensysteem rond Delfzijl goed voorbereid maar maakte zij een wezenlijke fout: de cirkel rond Delfzijl was te klein, waardoor de plaats van buiten de stellingen gemakkelijk beschoten kon worden. Daar kwam bij dat de manschappen in die fase van de oorlog niet meer voldoende gemotiveerd waren om de stellingen te verdedigen. Het hoge aantal van vijfduizend krijgsgevangenen aan het eind van de oorlog in en rond Delfzijl zal hier ook mee te maken hebben gehad, evenals met de relatief slechte bewapening. Lenselink: ‘Op 21 april 1945 namen de geallieerden voor het eerst Berlijn onder vuur en op diezelfde dag gebeurde dat ook met Delfzijl, nadat op 16 april geallieerde jachtbommenwerpers de Duitse stelling bij Weiwerd al hadden aangevallen.’

Luchtdoelbatterijen

De Duitsers rond Delfzijl hadden niet veel meer dan handvuurwapens. Alleen de luchtdoelartillerie was goed voor elkaar. Bij Nansum, Delfzijl, Termunten en in de Carel Coenraadpolder stonden luchtdoelbatterijen met goed geschut in solide bunkers en met een goed geoefende bemanning. Zo’n batterij bestond uit een viertal zware kanonnen met wat kleinere eromheen en zoeklichten. ‘Er stonden barakken bij voor de soldaten. De laatste twee weken hebben ze echter amper op vliegtuigen geschoten, maar vooral over het land om de geallieerden tegen te houden. Omdat de kanonnen op vaste posities stonden, waren ze kwetsbaar voor beschietingen van de geallieerden. Er was een goed vuurgeleidingssysteem via waarnemers op allerlei posten, zoals kerktorens. Toen de waarnemers langzamerhand uitgeschakeld werden konden de bevrijders snel oprukken naar Delfzijl. Op 24 april 1945 kwam de 5e Canadese pantserdivisie om de stad te bevrijden. Uiteindelijk werd Delfzijl op 1 mei bevrijd. Voor Farmsum en Weiwerd was dat op 2 mei het geval. De gedemoraliseerde Duitsers waren kansloos tegen de ervaren Canadese divisie. Al met al heeft de bevrijding van dit gebied zo’n twee weken geduurd.’
Lenselink vertelt dat in die periode in de voormalige gemeenten Bierum, Appingedam, Delfzijl en Termunten ongeveer honderd Canadezen en tweehonderd Duitsers zijn gesneuveld. Onder de bevolking vielen negentig doden te betreuren. Dat relatief hoge aantal burgerslachtoffers had te maken met het feit dat in de frontlinie in dorpen als Holwierde, Wagenborgen en Woldendorp en ook in Appingedam flink gevochten werd. Daar kwam bij dat veel mensen door de euforie over de aanstaande bevrijding ook wat minder voorzichtig werden. De materiële schade in de dorpen was groot en ook indirect leed de omgeving schade doordat een omvangrijk gebied tussen Groningen en Delfzijl onder water was gezet. Dat gebeurde in tweede instantie met zout water, hetgeen langdurig negatieve gevolgen had voor de landbouw.

Nog bestaande bunkers

Ik rijd met Franz Lenselink naar Nansum, waar hij mij nog bestaande bunkers wil laten zien. Onderweg vertelt hij dat de bunkers rond Delfzijl na de oorlog eerst nog een rol toebedacht kregen in het kader van de Koude Oorlog. De conclusie was echter al snel dat ze voor dat doel niet geschikt waren, omdat het geen gevechtsbunkers waren en omdat het op zichzelf staande kolossen waren die geen onderdeel uitmaakten van een logische grotere infrastructuur. Omdat men in brede kringen geen behoefte had aan het bewaren van deze lelijke Duitse erfenis, werd ervoor gekozen ze af te breken. Omdat slopen nogal wat kostte, besloot men om het alleen te doen als er een directe aanleiding voor was. Zo werden bij Farmsum de eerste bunkers gesloopt vanwege woningbouwplannen.
Inmiddels zijn we bij de twee bunkers van Nansum. Ze staan in een weiland niet ver van de dijk. De een was volgens Lenselink een munitieopslagplaats, de ander een aggregaatbunker. Tegenwoordig zijn het onderkomens voor schapen. De bunkers die destijds onderdeel uitmaakten van een batterij, stonden tegen de zeedijk aangebouwd. Toen die dijken in de jaren zestig op Deltahoogte moesten worden gebracht stonden ze in de weg en zijn ze gesloopt.
Niet alleen bij Nansum zijn bunkers bewaard gebleven. In Delfzijl is een munitiebunker omgebouwd tot zeeaquarium en ook bij Geefsweer staat nog een exemplaar. Ook daar gaan we even kijken. Ter plekke vertelt Franz Lenselink me dat deze bunker, die pal naast een grote boerderij staat waar we ons eerst even hebben gemeld, de enige overgebleven bunker is met een mitrailleursnest. Het blijkt ook de plek te zijn waar de laatste Canadees is gesneuveld.
De meeste herinneringen aan de oorlog zijn tegenwoordig nog te vinden bij Fiemel, tussen Termunten en de Punt van Reide. Hier staan restanten van twee geschutsopstellingen, drie bunkers en zes bakstenen munitiebergplaatsen. Het is volgens Lenselink onzeker of deze oorlogssporen hier tot in lengte van jaren kunnen blijven, want er moeten volgens hem opnieuw werkzaamheden aan de dijk verricht worden. Een geschutsopstelling en een bunker zijn inmiddels aangekocht door de stichting Museum 1939-1945 in Uithuizen, met het doel ze te conserveren. Franz Lenselink zou graag zien dat ook de overige Duitse bouwwerken bij Fiemel gespaard zouden blijven, omdat je hier goed kunt zien hoe zo’n complete batterij er destijds uit heeft gezien. Daar komt bij dat deze omgeving historisch gezien ook interessant is vanwege het feit dat hier bij de verovering van het bruggenhoofd Delfzijl de laatste geallieerde gevechtshandelingen van Nederland hebben plaatsgevonden.