Gré van der Veen (Veendam, 1936) is een veelzijdig en toonaangevend auteur in het Gronings. Zij schrijft voor kinderen en volwassenen: proza, poëzie, liedjes, toneel. Harm van der Veen (Nieuwolda 1935) was leraar geschiedenis aan Het Winkler Prins Lyceum in Veendam en de Nieuwe Lerarenopleiding Ubbo Emmius in Groningen/Leeuwarden.

De treurboom

De treurboom lekt mit lamme aarms
poultjes woater op de wintergrond.
De schoonhaid van de honderdjoarege
verboast de dichters van Dennenoord
en bie de doodbroene kleur dreumen ze
zok de gruine geur van t veurjoarsblad.

Rondomrond, in de stilte van t paark,
waast de stilte van de ainzoamhaid.

De slovve pavveljoens in aigen stilte
verbaargen de weerlozen achter bakstain,
bloots lampen verroaden heur aanwezeghaid.

En as wanklank klinkt van de wandeloars
heur sloer gekwedel langs t hertenkamp.
O Dennenoord, de treurboom treurt mit recht.

Gré van der Veen

(Uit: Dicht! bij de psychiatrie, Zuidlaren 1995. Een dichtbundel uitgegeven in het kader van het honderdjarig bestaan van Dennenoord.)

Gré van der Veen (Veendam, 1936) is een veelzijdig en toonaangevend auteur in het Gronings. Zij schrijft voor kinderen en volwassenen: proza, poëzie, liedjes, toneel. In 1980 verscheen haar eerste gedichtenbundel Krummels is ook brood. Daarna volgde een indrukwekkende productie met onder meer de dichtbundel Wizze in t onwizze (1981), het toneelstuk Hou t komt dat Hekjeperfekje de koekoek nait meer heuren zel (1983), de verhalenbundels Bie C&A dr uut (1984), Berestaark (1987), De viskerman en de zulfmoordenoar (1988), n Brobbelbad van de Gamma (1999) en Kuren (2000) en de roman Anna (1994).
Voor kinderen schreef ze het sprookjesboek De Stoetkikker (1986), het kleuterboek Van Tisternait en Aalbegeer (1987), het snuusterbouk De Siberische Kou (1990) en Goatjes in joen tong en sporen in t zaand (1996), waarvan een Nederlandse versie verscheen onder de titel Gaatjes in je tong en sporen in het zand. Veel van haar werk is geïllustreerd door Geert Schreuder.
Gré van der Veen werkt veel samen met de toneelgroep Waark die stukken van haar speelde als Ficus en Vitroazie (1988), De Kramsvogel (1992), Hépoepelepee (1992) en Zunder licht is t duuster (1995). Andere stukken die door haar werden vertaald of bewerkt zijn: De Appelboom (1988), De Kniezebieter (1992), Wakker worden (1994), Gelokkege doagen (1994), Scholten Zienent (1996), t Allermooiste (1999), De verjoardag (1999), Kop derveur (2001), Ol Speulgoud (2001), Ripperda (2002) en Sam Pongel en zien kuren (2003).
Ze publiceert in het literaire tijdschrift Krödde en portretteert markante personen in de Veenkoloniale Volksalmanak. In 1992 stelde zij een veenkoloniale cursus Gronings Heur es aan samen.
Gré van der Veen is vernieuwend bezig, probeert het Gronings uit de sfeer van oubolligheid te halen en ook kinderen liefde voor de streektaal bij te brengen.
Zij ontving meerdere prijzen, zoals de Literaire Prijs van de Stichting ’t Grunneger Bouk (1988) en de Tine Clevering-Meijer Prijs voor de novelle De Dreum wordt wakker (1997), waarvan een Nederlandstalige versie verscheen onder de titel De Droom wordt wakker.

Harm van der Veen

Harm van der Veen (Nieuwolda 1935) was leraar geschiedenis aan Het Winkler Prins Lyceum in Veendam en de Nieuwe Lerarenopleiding Ubbo Emmius in Groningen/Leeuwarden. Hij is een geboren verteller, die zowel schriftelijk als mondeling wetenschap, educatie en entertainment weet te combineren op een wijze die weinigen gegeven is, maar die bij velen de belangstelling voor het verleden stimuleert. Hij is een zeer gewaardeerd medewerker aan Toal en Taiken. Tiedschrift veur Grunneger Kultuur.
Van zijn hand verschenen Veenkoloniale Zeevaart (1979) i.s.m. W. van Koldam en J.N. Wilkens, Op schoenen en klompen, Honderd jaar werken in Noordoost Nederland (1990), Boeren op toegemaakte grond. Geschiedenis van de veenkoloniale landbouw (1992) en het nieuwe standaardwerk over de geschiedenis van Groningen: Groningers. 2 Miljoen Groningers in 120 eeuwen (2002).
Hij werkte mee aan diverse publicaties over de regionale geschiedenis.
In 1989 ontving hij de K. ter Laanprijs van de Stichting ’t Grunneger Bouk en in 1999 de Culturele Prijs van de gemeente Scheemda.
Gedurende een reeks van jaren verzorgde hij geschreven en gesproken columns in het Dagblad van het Noorden en op Radio Noord. Hoewel hij als PVDA-raadslid van Veendam, in de Streekraad Oost-Groningen en als statenlid werd overspoeld met liefdesbetuigingen op het wijde veenkoloniale land, zag hij hoe dit welbewust of sluipenderwijs telkens weer werd aangetast. Zijn optreden als bescheiden actievoerder om te voorkomen dat karakteristieke panden werden gesloopt en diepen en wijken werden gedempt, beschouwt hij als de meest nutteloze tijdsbesteding in zijn leven. Alles liep zoals overheden en zakenlieden zich dat hadden voorgesteld. Zelfs het oerwoud aan reclame- en andere overbodige borden (bredjes) langs pad en weg bleef zich uitbreiden. Toen de overzichtelijkste aller veenkoloniën, Borgercompagnie, in de jaren zeventig ook al werd getrakteerd op een ‘bredje’, uitte hij zijn verbijstering op rijm:

Bredjes

Hail Nederland hangt vol mit bredjes; elk krigt zien bredje veur de kop.
Boukewinkels, lapkezoaken; gain stee of der mout n bredje op.

Allerdeegs in bos en haaide stoan de bredjes veur joe kloar.
Gain minsk te kieken of te roeken? Veur bredjemoakers gain bezwoar.

Mor t aldergrootste bredjeswonder: laive lu, hou vinden ze t uut?
Blaauwe breden, witte letters: Börkomnij Noord en Börkomnij Zuud!

Jan Groenbroek

Trefwoorden