Dorpshuizen bestaan in Noord-Nederland al bijna een eeuw en nog steeds zijn ze van vitaal belang voor de plattelandssamenleving. De vrijwilligersinzet staat echter onder druk. Een pleidooi voor meer geld en begeleiding.

In Nederland voltrok zich de afgelopen decennia een stille revolutie. Terwijl politieke partijen het platteland vergaten en klaagden over de individualisering en het ontbreken van maatschappelijke verantwoordelijkheid bij de burgers, en de beleidsmakers spraken over ontvolking en ‘declining management’ oftewel stervensbegeleiding van kleine dorpen, werden in deze dorpen de mooiste (multifunctionele) dorpshuizen gebouwd. Op initiatief van en met eigen geld en vooral zelfwerkzaamheid van de inwoners.
In Friesland, Groningen en Drenthe zijn ruim 500 dorpshuizen. De eersten ontstonden begin twintigste eeuw en waren qua doelstelling te vergelijken met Volkshuizen zoals men die in Engeland kende. De snelle industrialisatie had daar tot grote armoede en achterstand geleid bij de arbeidende klasse. Als antwoord hierop kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw een beweging op gang om in Volkshuizen scholing te verzorgen.
De activiteiten om de Engelse arbeiderstand te verheffen waaiden over naar Nederland. In 1892 werd in Amsterdam het eerste Nederlandse Volkshuis opgericht, met als doel ‘het bevorderen der volksontwikkeling door leerzame en gezellige samenkomsten zoveel mogelijk van personen van beiderlei kunne’. Het bestuur diende uit achttien personen te bestaan, van wie vijf uit de arbeidersklasse en vijf vrouwen. In ‘Ons Huis’ was een leeszaal, men gaf er gymnastiek- en schermlessen, kooklessen, naailessen, taallessen, muzieklessen enzovoort. Er werden diverse clubs gevormd en men organiseerde wetenschappelijke voordrachten.

Schrijnende armoede

Geleidelijk kwamen er in meer steden volkshuizen en ook op het platteland klonk de roep om iets aan de schrijnende armoede te doen. In Paterswolde bleek in 1915 dat 30 procent van het loon werd besteed aan alcohol. Er was sprake van losbandige jeugd en van slechte voeding. Als variant op het Volkshuis in de stad werd in Paterswolde het eerste dorpshuis opgericht. Naast boekenuitleen draaide het ook hier om nijverheidsonderwijs, cursussen op het gebied van wassen, naaien, koken, landbouw en modelbouw. Bovendien kwam er een peuterspeelzaal en door het Groene Kruis werden acties opgezet ter verbetering van de hygiëne, vooral met het oog op het grote aantal tbc patiënten. Ook werd er jeugdwerk opgezet. Behoorlijk multifunctioneel dus.
Dit voorbeeld werd gevolgd in vooral het Noorden en Oosten van Nederland. De financiering werd plaatselijk geregeld. De gegoede burgerij en industriëlen staken geld in het idee. Naast het plaatselijke initiatief ging ook de rijksoverheid ‘buurthuizen’ bouwen in stedelijke- en plattelandsgebieden met ernstige sociale -en economische problemen. Vanuit het buurthuis moesten gezinnen worden gesteund door middel van cursussen, lessen, clubs en huisbezoek. Ook in sociaal-hygiënisch opzicht had het buurthuis een taak.
Na de oorlog is er een sterke opmars van dorpshuizen. Het verenigingsleven bloeit op, mensen hebben meer vrije tijd en willen met elkaar activiteiten ondernemen ongeacht politieke kleur of kerkelijke achtergrond. Het café of het kerkelijk verenigingslokaal zijn niet geschikt. Bovendien staat in de jaren zestig en zeventig de leefbaarheid op het platteland sterk onder druk. Afnemende werkgelegenheid en inwonertallen, verlies aan voorzieningen, maar ook de schaalgrootte nopen de dorpen om alle voorzieningen zoveel mogelijk onder één dak te huisvesten. Dit proces zet zich tot vandaag de dag voort. Zodra er behoefte is aan een nieuwe functie of activiteit in een dorp, wordt deze als het even kan bij dorpshuizen ondergebracht.

Feitelijk onmisbaar

In het begin van de zeventiger jaren is het rijksbeleid voor dorpshuizen passé. Het welzijnsbeleid wordt gedecentraliseerd naar provincie en gemeenten. In de huidige praktijk betekent dit in veel gevallen dat het dorpshuis wordt behandeld als een van de vele voorzieningen waar een dorp prijs op stelt, zoals een sportveld, een café, leuke wandelroutes, een bushalte, een huisarts of een winkel. Dat een gemeenschap pas kan functioneren als er een goed onderkomen is voor het verenigingsleven en voor andere zaken, is bij de overheid uit beeld. De sociale infrastructuur staat ten opzichte van wegen, bedrijvigheid en openbaar groen op het tweede plan. Terwijl uit onderzoek blijkt dat dorpsbewoners het dorpshuis als belangrijkste voorziening ervaren. Belangrijker nog dan de school, de huisarts of openbaar vervoer.
Ook in de toekomst zal het dorpshuis de aangewezen plek zijn om voorzieningen in een dorp te huisvesten en plaats te bieden aan allerhande activiteiten die dorpsbewoners met elkaar willen organiseren. In deze tijd waarin financiële middelen onder druk staan en overheden en maatschappelijke organisaties zich geplaatst zien voor het grote probleem om op dorpsniveau een aanvaardbaar voorzieningenniveau aan te bieden, is het de hoogste tijd voor hernieuwde aandacht voor het dorpshuis. Want het dorpshuis is feitelijk onmisbaar gezien uiteenlopende maatschappelijke processen: ouders die werk en arbeid combineren, de vermaatschappelijking van de zorg en de tendens om ouderen en zorgbehoevenden zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Naast financiële argumenten – het bouwen van een geheel nieuw multifunctioneel centrum vraagt een hoge investering – zijn er meer omstandigheden die maken dat het bestaande dorpshuis vaak de enige accommodatie is om zogeheten woon- zorg-, welzijn- en gemaksdiensten te huisvesten. Vooral de schaal van de vele kleine dorpen en het feit dat er vaak al een goed dorpshuis of een goede school is, pleit ervoor om nieuwe diensten in de bestaande accommodaties onder te brengen.

Vrijwilligers

Maar het is niet logisch en wenselijk dat de verantwoordelijkheid hiervoor op de schouders terechtkomt van de vrijwilligers die dorpshuizen besturen en beheren. Nu al staat de vrijwilligersinzet voor dorpshuizen onder druk vanwege de vele taken en toenemende wet- en regelgeving. Wil de samenleving het ‘sociale kapitaal’ verenigd in dorpshuizen niet verliezen, dan is het de hoogste tijd dat de noordelijke provincies en gemeenten een gericht beleid gaan ontwikkelingen voor de dorpshuizen. In haar concept nota Plattelânsbelied 2003-2007 geeft de provincie Friesland alvast een voorzetje: zij wil richtlijnen ontwikkelen om te komen tot een samenhangend geheel van multifunctionele accommodaties of voorzieningen per gebied. Uitgaande van de grote variatie in omvang van de Friese dorpen en verschillen in ligging moet worden gedacht aan diverse gradaties van multifunctionele centra: van dorpshuis ‘extra’ in kleine dorpen tot volwaardige multifunctionele centra in grotere dorpen. Het klinkt goed maar intussen wordt deze provincie, die weliswaar voorop loopt als het gaat om dorpshuizenbeleid in Noord-Nederland, op dit terrein ruimschoots gepasseerd door provincies als Overijssel, Noord Brabant en Gelderland die aanzienlijke budgetten beschikbaar stellen voor investeringen en begeleiding.
Naast investerings- en exploitatiebijdragen is het van groot belang dat er een sterke ondersteuningstructuur beschikbaar is voor de vele vrijwilligers in de dorpshuisbesturen. Versterking en professionalisering van de drie koepelorganisaties (Stichting Samenwerking van Dorpshuizen in Friesland, Vereniging Groningse Dorpshuizen en Stichting Drentse Dorpshuizen) en het faciliteren van hun samenwerking door de noordelijke provinciebesturen is dan ook dringend noodzakelijk. Waarom worden initiatieven daartoe door de verantwoordelijke gedeputeerden toch steeds terzijde geschoven?
Dorpshuisbesturen, maar vooral ook provinciale statenleden en raadsleden van de gemeenten: zet uw gedeputeerden en wethouders aan het werk en reken hen erop af! In het belang van een zorgzame samenleving.

Tom Vellinga is coördinator en consulent van de Stichting Samenwerking van Dorpshuizen in Friesland (SDF).

Trefwoorden