Als met water zelf, met de gedachte spelen dat je ooit en eindelijk zult weten wat het is.

I

Als met water zelf, met de gedachte
spelen dat je ooit en eindelijk
zult weten wat het is.

Het is regen geweest, een rivier, een zee,
hier was het, hier heb ik het gezien

en zie ik water en weet niet wat het is.

II

Zoals het kwam, uit het oneindige,
neerdaalde uit de hemel,

het in de bergen ging ruisen, en begon
te dansen van beek naar beek,

het zich wiegend een weg zocht in
de rivier door de vallei,

zoals het oud werd en traag en eindelijk
de zee vond en verdween

in wat daar lag, in zichzelf.

III

Is dit water? Misschien is het dit,
maar onzichtbaar, geluidloos, stil,

en niet de ruisende regen, de wiegende
rivier, de eenzelvige zee, niet dit,

maar wat dit is geweest, weer wil zijn,
nog niet is.

IV

Het is er, maar alleen zoals water
er is, even –

ik maakte bergen, een rivier, een zee,
ik liet het regenen, stromen
door de rivier, eindigen
in de zee,

wat ik als kind maakte in het zand
met water – even was het er.

V

Je weet dat het er is, maar wat is het.

Het heeft in de regen gelegen, het is
meegenomen door de rivier, aangespoeld
door de zee, het is verdroogd, gerimpeld.

Is het ooit geschreven geweest en nu
water, of nooit.

Trefwoorden