Het was onze verre voorvaderen al snel duidelijk: in je eentje houd je de Lage Landen niet droog. De strijd tegen het water dwong hen samen te werken en zo ontstonden de eerste vormen van wat we nu waterschappen noemen. Daarmee is het waterschap één van de oudste organisaties van ons staatsbestel.

‘Waar heb je een organisatie voor nodig?’ Dat is de tegenvraag die archivaris van waterschap Noorderzijlvest Bertus Hempenius stelt wanneer hem gevraagd wordt naar de geschiedenis van de waterschappen. Veel nagelaten papieren helpen overigens niet die geschiedenis te achterhalen. Zeker uit de beginperiode, rond 1200-1300, zijn weinig gegevens bekend. Slechts enkele afschriften van stukken uit oorkondeboeken hebben de tand des tijds overleefd. Maar om terug te komen op de vraag: een organisatie was nodig om te voorkomen dat het land last had van water, zowel zeewater als binnenlands water.
‘En wie waren belanghebbenden?’ doceert Hempenius. ‘Juist, de kloosters. Die hadden op verschillende wijzen met water te maken. Niet alleen moesten kloosterboeren kunnen bestaan, ook moest een klooster worden gebouwd en onderhouden worden. Daarvoor had je gezonde mensen nodig. Er kleefden dus tal van economische aspecten aan een klooster. Men had belang bij een goede regulering van de waterstand, dus als vanzelf kreeg men een behoorlijke vinger in de pap. De abten wierpen zich al snel op als voorzitters van de zijlvesten in Groningen en de vergelijkbare contributies in Friesland. In Drenthe speelde de behoefte aan waterbeheer pas veel later, we hebben het nu over de dertiende eeuw.’

Dijken

In de provincie Groningen is er vanaf 1200 gewerkt aan manieren om de voeten droog te houden. Dat werd gedaan door het zeewater ver weg te houden én door het water van het land af te voeren naar zee. Om die zee te weren werden dijken gebouwd. Dat waren geen dijken van bijna negen meter hoog, zoals nu; één meter was in die tijd al heel wat.
Ook werden uitwateringen gemaakt die naar zee liepen. ‘Daarvoor moest dus een soort sluis gemaakt worden: een zijl. Uiteraard ging niet alles zonder slag of stoot. Voordat een dijk of sluis er daadwerkelijk stond, was er al veel tijd heengegaan met besluiten nemen en afspraken maken. Op het moment dat er in de provincie Groningen dijken gezet waren, gingen ze de zuidgrens ook afpalen om ervoor te zorgen dat het gebied dicht bleef voor water van andere waterschappen. Voor die tijd werkte dat vrij goed. Vergeet niet dat dit toen een betrekkelijk onbevolkt gebied was. Aan het eind van de zestiende eeuw werden de kloosters ontmanteld, pikte de overheid de landerijen in en nam de provincie de waterschapstaken op zich. Zo werden er op het wad buitendijkse palen neergezet omdat de dijken verzwakt waren. Die palen zijn in de negentiende eeuw weer opgeruimd’, weet Hempenius.

Baggeren

Halverwege de zeventiende eeuw verkocht de provincie allerlei rechten, bijvoorbeeld het recht om een voorzitter te benoemen. De jonkers kochten dit over en boerden er aanvankelijk uitstekend mee. Pas in de achttiende eeuw komt hier een einde aan. Hempenius: ‘De zijlvesten kwamen meer onder toezicht van het provinciaal bestuur te staan. In 1755 leek het al op de staat van nu, met een hogere en lagere overheid. Die zijlvesten hadden weinig eigendommen, een kadaster was er nog niet. Wél legden ze bruggen aan en onderhielden ze het afweerstelsel. Baggeren was een groot deel van hun werk. En geld uitgeven. Hier zijn nog wel wat stukjes administratie van overgebleven. Veel geld ging er trouwens niet om, hoor. In 1616 leverde een half hectare zo’n vijf cent op, in 1855 was dat veertig cent geworden.
De Bataafse tijd, van 1795 tot 1823, was een tijd van stilstand en achteruitgang bij de zijlvesten’, vervolgt Hempenius. ‘In het kader van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap werden de besturen verkleind, wisten de mensen die nog in het bestuur zatten vaak nergens vanaf, waardoor ze iedere uitgave overbodig vonden. Achterstallig onderhoud was het resultaat. Een andere beweging was de opkomst van molenpolders. Eigenaren ricthten met elkaar een watermolen op, waar ze ook met elkaar voor zorgden. Ze gingen een vereniging aan om de landerijen droog te malen met watermolens. In Groningen alleen al zijn er zo’n honderd van geweest. In Friesland werden de molenpolders “boezemwaterschappen” genoemd. Juridisch en bestuurlijk hadden ze geen relatie met de zijlvesten. Ieder had zijn eigen richtlijnen. Dat botste uiteraard. In 1854 werden de zijlvesten opgeheven en werden waterschappen in het leven geroepen, te beschouwen als een lagere overheid.’
Na 1800 nam het belang van particuliere initiatieven toe. Landeigenaars en boeren zorgden voor hun dijken. Hun eigen dijken, welteverstaan. Zo lagen er dus tal van zelfstandige polders langs de kust. Als de buurman wilde aansluiten bij een polder, moest hij daarvoor flink in de buidel tasten.

Fusies

Door de watersnoodramp in 1953 drong ook in het Noorden door dat het anders moest met de waterbeheersing. Béter. In Groningen werd het waterschap Ommelanderzeedijk opgericht dat in 1967 actief begon met het weren van zeewater. Niet alleen direct-belanghebbenden, maar ook het achterland tot aan de provinciegrens moest daaraan meebetalen. Twintig jaar later werd Ommelanderzeedijk vergroot met de rest van de provincie, van het Lauwersmeer tot aan de Duitse grens, voorzover de dijk niet in beheer was van de provincies of het Rijk. In 1995 is dit waterschap opgegaan in Noorderzijlvest.
‘Waterschappen moeten technisch en financieel goed geëquipeerd zijn. Redenen om kleine waterschappen op te heffen en taken te concentreren. Zo ontstonden er zelfs interprovinciale waterschappen met Groningen en Drenthe, hoewel Drenthe het altijd enorm heeft tegengehouden. De waterschappen in Drenthe ontstonden veel later. In de zestiende eeuw kenden ze de zogenoemde veningen en pas vanaf 1870 waterschappen. Ze voerden het water af naar het noorden, het westen en Overijssel. In Groningen hebben in totaal 580 waterschappen bestaan. In Drenthe waren dat er veel minder.’
In de toekomst zullen er veel minder waterschappen zijn, voorziet Hempenius. ‘In de loop der eeuwen zijn er in totaal meer dan duizend geweest. Nu telt Nederland er nog 48 en in 2005 zullen er nog zo’n 25 zijn. Fusies voeren de boventoon. Vanaf 2004 is er in Friesland zelfs nog maar één waterschap: Wetterskip Fryslân. Dat is dan meteen het grootste in Nederland. Op papier zijn al die waterschappen gelijk, maar in de praktijk natuurlijk niet. De voorgeschiedenis is anders, elk landschap is anders. Ook het waterbeheer vraagt steeds een andere aanpak. Ja, we zijn altijd in beweging.’

Van Bertus Hempenius verschijnt dit jaar in de Onderzoeksserie van het Rijksarchief Assen een boekje over de geschiedenis van de waterschappen in Groningen, Friesland en Drenthe.