Meer dan twee eeuwen lang waren er trekschuitverbindingen tussen de stad Groningen en de dorpen en stadjes in de omgeving. De trekschuit voer vanaf het midden van de zeventiende eeuw in vier richtingen. Via het Hoendiep was de stad verbonden met het westelijk deel van de provincie en met Friesland.

Al in de Middeleeuwen wisten de bestuurders van de stad Groningen dat goede scheepvaartverbindingen met de omgeving geld opleverden. Toen omstreeks 1400 een kanaal werd gegraven van Waterhuizen via de stadsgracht naar een zuidelijke slinger van de Hunze (of het Selwerderdiep), trok de stad de turfscheepvaart naar zich toe. Langs het nieuw gegraven kanaal, het Schuitendiep, werd het Hunzewater een eeuw lang naar het noorden gevoerd via een water dat vanuit de stadsgracht deels parallel liep met het (tegenwoordige) Gedempte Boterdiep. Ten westen van de Bedumerweg kwam dit water van de Hunze dan in het Selwerderdiep.
In 1523 werd de waterafvoer veranderd. Langs de noordelijke vestinggracht werd het Hunzewater naar het Reitdiep (de A) geleid. Het Selwerderdiep, ten noorden van de stad, krijgt nauwelijks nog water van de Hunze en het scheepvaartverkeer met het Hoogeland zal daaronder te lijden hebben gehad.

Boterdiep

Wanneer ongeveer een eeuw later, aan het begin van de zeventiende eeuw, de stad zich uitbreidt, wordt het Boterdiep gegraven. De Cleysloot (een waterweg die oostelijk van het Selwerderdiep lag) en het zuidelijk gedeelte van het Selwerderdiep werden samengevoegd. Vanaf de Steenmarkt, een verdwenen marktplein tussen de stadsgracht en de zuidelijke kop van het Gedempte Boterdiep, loopt dat Boterdiep nu naar de Nieuwe Ebbingepoort. Daar gaat het onder de stadswal door langs de tegenwoordige Rodeweg en Bedumerweg naar Noorderhoogebrug.

Overtoom verwijderd

Bij Noorderhoogebrug konden de vrachtschepen die naar het noorden wilden, niet doorvaren. Er lag daar een dijk die in oostelijke richting liep, de Zuidwending. De vrachtschepen die via de Cleysloot bij Noorderhoogebrug aankwamen, werden over deze dijk getrokken en konden via het Zuidwoldermaar verder varen naar het noorden. Deze overtocht, of overtoom, werd in 1616 weggehaald. De bodem van het Zuidwoldermaar en de Cleysloot bleken vrijwel gelijk te liggen en daarom werden, om het westelijk uiteinde van de Zuidwending, de beide wateren met elkaar verbonden. De merkwaardige hoek in het oude Boterdiep bij Noorderhoogebrug, die nog steeds te zien is in de weg door Noorderhoogebrug, is zo verklaard. Vanaf 1616 konden de schepen van en naar het Hoogeland bij Noorderhoogebrug zonder oponthoud doorvaren.

Veilig, vlug, voordelig

Een halve eeuw later waren nieuwe maatregelen nodig, omdat de overheid het passagiersvervoer tussen de stad en de provincie wilde verbeteren. De trekschuit werd in die tijd gezien als een uiterst betrouwbaar vervoermiddel. De schuiten, die door paarden werden voortgetrokken, waren minder afhankelijk van het weer dan zeilboten. Ze waren bovendien comfortabel en ze waren betrekkelijk snel en goedkoop.
In 1659 sloten Gedeputeerde Staten van Stad en Ommelanden een overeenkomst over de aanleg van een trekvaartroute in Hunsingo, van Groningen naar Onderdendam, Middelstum en Warfhuizen. Het Boterdiep werd verbreed en uitgegraven. Aan het Warffumermaar, het water tussen Onderdendam en Warffum werd weinig gedaan.

Wroetende Mol

Een probleem bij de aanleg van de trekvaartroute waren de barrières in de waterverbinding tussen Groningen en Warffum. In de Middeleeuwen waren veel waterlopen niet met elkaar verbonden. Wie van de stad naar Warffum wilde varen moest er rekening mee houden dat hij zijn schip een paar keer over land van het ene naar het andere riviertje moest slepen. Zo’n ‘overtoom’ was inmiddels bij Noorderhoogebrug tussen de Cleysloot en het Zuidwoldermaar verdwenen. Maar op reis naar Warffum via het Boterdiep en het Warffumermaar passeerden schippers in het midden van de zeventiende eeuw nog altijd drie hindernissen. Op twee plaatsen (ten noorden van Bedum en bij Onderdendam) waren schotten met een schuif in de waterweg geplaatst. Vrachtschepen konden deze obstakels, deze zijlen, ontwijken. Ze werden via overtomen naast de zijlen van het ene kanaal in het andere getrokken. Maar de trekschuiten konden niet over land van het ene kanaal in het andere getrokken worden; ze waren te zwaar. Er moesten maatregelen genomen worden en dus kwam op de plaats waar de Wolddijk het Boterdiep kruist, ter hoogte van de ‘Wroetende Mol’ een verlaat (schutsluis). Ook in Onderdendam werd, ter hoogte van de ‘Molentil’ aan de zuidkant van het dorp, de zijl vervangen door een verlaat. Bij Menkeweer was al, sinds 1621, een schutsluis. Daar hoefde men in 1660 geen maatregelen te nemen om de belangen van degenen die verantwoordelijk waren voor de waterhuishouding, te combineren met de belangen van degenen die het trekschuitvervoer wilden realiseren.
De barrières waren er niet voor niets. Met name in het gebied tussen Onderdendam en Bedum was men beducht voor het water van het Hoogeland dat in herfst en winter voor overlast kon zorgen. Boven Onderdendam was men daarentegen bang voor te weinig water. De barrière bij Menkeweer was er vooral om ervoor te zorgen dat ’s zomers voldoende water in het Warffumermaar was, zodat er schepen over dit water konden gaan. Later werden overigens door een verbeterde afwatering deze schutsluizen overbodig en konden de trekschuiten doorvaren ten noorden van Bedum, en ten zuiden en ten noorden van Onderdendam.

De oude Snikstal

Aanleg van kanaal en trekweg was uiteraard de basis voor de trekschuitroute, maar er was meer nodig. Beschoeiingen werden aangebracht op diverse plaatsen langs het trekdiep. Bij begin- en eindpunt en bij de halteplaatsen onderweg werden trappen in de wal gemaakt, zodat de passagiers gemakkelijk konden in- en uitstappen. Er kwamen schuren voor de trekpaarden en huizen voor functionarissen. In de stad Groningen is bijvoorbeeld café De oude Snikstal op de hoek Rodeweg?Korreweg een restant van zo’n oude schuur. Ook in Onderdendam is nog een gebouw over van het tijdperk van de trekschuit: Vaartzicht, op de hoek van Boterdiep en Winsumerdiep, was ooit het huis van de commissaris van de trekvaart. Nog is in dit voormalige veerhuis van Onderdendam aan te wijzen waar de trekpaarden werden ondergebracht.

Rolpalen

De trekvaartroute was zo recht mogelijk gemaakt. Bochten werden zo veel mogelijk afgesneden. Maar als de bochten gehandhaafd waren dan moesten rolpalen geplaatst worden, zodat het schip tijdens het varen niet naar de oever getrokken werd. Nog steeds staan er rolpalen tussen Zuidwolde en Ellerhuizen en tussen Onderdendam en Haantil.
Toen het scheepvaartverkeer op het Boterdiep in de achttiende en vooral in de negentiende eeuw steeds drukker werd, moest de overheid telkens weer maatregelen treffen ’tot gemak van den reisenden man’. Met name in de buurt van Onderdendam, het centrum van alle scheepvaartverkeer, werd de waterweg verbreed. In Zuidwolde werd de kerk ingekort, omdat hij te dicht aan het Boterdiep stond. In 1854 werd het oostelijk gedeelte van het kerkkoor afgebroken, zodat de trekpaarden de ruimte kregen.

Onderdendam

Het meest opvallende gevolg van het trekschuitvervoer tussen Groningen en Warffum is de spectaculaire groei van dorpen als Bedum en Onderdendam als gevolg van hun gunstige ligging aan de vaarroute. Terwijl plaatsen als Menkeweer, Onderwierum en Westerdijkshorn na 1660 steeds minder belangrijk werden, profiteerde Onderdendam volop van de ligging op de samenkomst van Boterdiep, Winsumerdiep, Warffumermaar en Kardingermaar. In 1838 wordt het dorp hoofdplaats van Hunsingo.
Vijftig jaar later is dat station letterlijk gepasseerd. Als overal in het noorden, behalve in Onderdendam, spoorwegen worden aangelegd en als de trekschuit in snel tempo ouderwets is geworden, betekent dat het einde van de ontwikkeling van Onderdendam.

Het vervoer per trekschuit tussen Groningen en Warffum heeft zijn stempel gedrukt op het landschap en op de gebouwen die een plaats kregen in dat landschap.

De auteur heeft ‘Tot gemak van den reisenden man’ geschreven, een boek over de veerdienst tussen Warffum en Groningen. Het eerste deel van het boek behandelt het passagiersvervoer per trekschuit. Het tweede deel gaat over een verzonnen passagier die in de negentiende eeuw vanuit de vestingstad Groningen langs Noorderhoogebrug, Zuidwolde, Ellerhuizen, Bedum en Onderdendam naar Warffum reist. Het boek bevat anekdotes, archiefmateriaal, verhalen, foto’s en tekeningen. Het boek is te verkrijgen bij boekhandel Godert Walter, Oude Ebbingestraat 53, Groningen.