De meer dan 700 aanmeldingen en een stampvolle stadsschouwburg van Leeuwarden op het negende Keuningcongres hebben ondubbelzinnig aangetoond dat het begrip 'dorpslandschappen' aanspreekt en animeert. Naast dit succes vormde het nieuwe begrip ook aanleiding voor misverstand en controverse. 'Dorpslandschappen' lijkt kortom een geschikte katalysator voor het opgangzetten van een breed debat over plattelandsvernieuwing, maar het is nog te vroeg voor de toekenning van een status als praktijkstrategie voor het feitelijke vernieuwingsproces.

De kritiek op dorpslandschappen kan worden opgesplitst in drie onderdelen. Sommige congresgangers vroegen zich af of er überhaupt behoefte is aan een eigen, alternatieve benadering voor het landelijk gebied. Volgens deze groep biedt de bestaande stadslandschappenbenadering voldoende aanknopingspunten voor vernieuwing in het landelijk gebied. Daartegenover stond de kritiek op de eenzijdige invalshoek van het begrip dorpslandschappen. Deze zou zich net als de Visie Stadslandschappen teveel beperken tot de verstedelijkingsopgave en onvoldoende oog hebben voor de problematiek van de landbouw en andere economische functies. Tenslotte werden er kanttekeningen geplaatst bij het poneren van de vermeende tegenstelling stad en land. Aangezien de eerste en laatste kanttekening de essentie van de dorpslandschappenbenadering raakt, zullen we daar in deze nabeschouwing de nadruk op leggen.

Culturele interactie

Over de praktische betekenis van de tegenstelling stad-land voor de vernieuwingspraktijk en de daarvan afgeleide noties ‘stedelijkheid'(urbaan) en ‘landelijkheid'(ruraal) bestaan nogal wat misverstanden. Deze verwarring komt deels voort uit onbekendheid met de gemeenschappelijke voorgeschiedenis van beide contrasten en de stigmatiserende invloed van de laat-romantiek.
Verstedelijking kan in ons land bogen op een lange historische traditie, maar wordt desondanks door velen nog opgevat als een recent moderniseringsverschijnsel. Reeds in de 16e eeuw had ons land zich ontwikkeld tot een typisch stedenland. Nergens in Europa zijn in een klein gebied en in zo korte tijd zoveel stedelijke nederzettingen ontstaan. Deze verspreide verstedelijking was mogelijk dankzij de goede toegankelijkheid van onze waterrijke delta. De verstedelijkingsdrift van het platteland was zo groot dat deze door inperking van stadsrechten en het stapelrecht moesten worden afgeremd om de positie van het bestaande netwerk te beschermen. In de delta-economie van de Republiek ontwikkelde zich een sterke functionele samenhang tussen stad en platteland. Deze uitwisseling manifesteerde zich ook in cultureel en demografische opzicht. Hoewel de stad zich dankzij de vestingwet qua verschijningsvorm op indrukwekkende wijze van een doorsnee dorp wist te onderscheidden, waren stedelijkheid en landelijkheid toen al in elkaar overvloeiende begrippen. Verburgelijking van leefstijlen was op het platteland net zo gewoon als in de stad. Ondanks de vervlechting van beide werelden was er tussen stad en ommeland ook sprake van een zekere rivaliteit die tot uitdrukking werd gebracht in een bewust gestileerde onderscheid en reflectie. Vooral in de tweede helft van de 18e eeuw toen de agrarische sector opbloeide en de stedelijke economie stagneerde, ontwikkelde zich een zelfbewuste plattelandscultuur met regionale klederdrachten, bouwstijlen, tuinaanleg en leefstijlen. De cultuurverschillen tussen stad en platteland berusten in ons land dus niet op een gescheiden ontwikkeling van twee verschillende werelden en kunnen als zodanig ook niet worden opgevat als tegenovergestelde categorieën. De verschillen zijn eerder het resultaat van een lange periode van culturele interactie.

Stad-land relatie

Hoewel de functionele vervlechting in onze tijd hechter is geworden, is de stad-land relatie niet wezenlijk veranderd, maar bouwt voort op een typisch Nederlandse ontwikkeling. Er zijn dus geen historische argumenten om te breken met deze traditie. Ook in deze eeuw voltrok de verstedelijking zich grotendeels volgens de historisch gegroeide steden- en kernenhiërarchie. De doorgaande suburbanisatie van na de oorlog zorgde voor een sterke uitbreiding van de overgangsvormen tussen stad en dorp. Aan de andere kant zien we een sterke profilering van de kleinere kernen als ruraal woonmilieu. Op de glijdende schaal van urbaan naar ruraal is zo een interessante diversiteit van woonmilieus ontstaan, die in een functionele samenhang zijn opgenomen in een stedelijk veld of in een regionale kernenhiërarchie.
In onze cultuur zijn urbaan en ruraal als contrasterende noties altijd van betekenis geweest in kunst, stedebouw en architectuur. In regionale verstedelijkingsprogramma’s kan de tegenstelling als structurerend en stilerend principe bij planning, ontwerp en vormgeving opnieuw worden benut. Zo kan worden aangesloten bij de historisch gegroeide diversiteit en kunnen nieuwe contrasten tegenspel bieden tegen de hedendaagse vervlakking van het verstedelijkingsproces. Een van de kerntaken van de dorpslandschappenbenadering is de uitwerking van het begrip ruraal als esthetische anti-these die zich enerzijds laat inspireren door de identiteit van de plaats (genius loci) en anderzijds nieuwe stijlvormen introduceert die voortvloeien uit de omvangrijke transformatie.
Dorpslandschappen kan als synthetisch kader bij deze vernieuwing een belangrijke rol spelen. Het is een begrip met vele, onderling samenhangende betekenislagen. Het ‘dorp’ is letterlijk en figuurlijk een kernbegrip uit de ruimtelijke ordening, het is een historisch geografisch begrip en in die zin objectiveerbaar in ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten, de notie valt samen met een collectief plaatsbewustzijn en met een plaatsdekkend sociaal netwerk, het begrip heeft een historisch ecologische dimensie en zoekt aansluiting bij het actuele verstedelijkingsdebat.

Futuristisch theater

Een aantal congresgangers wezen op het fenomeen van folklorisering als een van de meest serieuze bedreigingen van het landelijk gebied als achtertuin van de stad. In het Noorden zijn nostalgisch gereconstrueerde dorpslandschappen gelukkig schaars gebleven. Zij mogen schoolvoorbeelden zijn van toeristische trekpleisters, maar als dorpslandschap ogen zij a-historisch en weinig coherent. Het kan niet worden ontkend dat het platteland in deze dynamische eeuw een dankbaar object is geweest van idyllische beeldvorming die voortkwam uit onvrede over het hedendaagse en angst voor het nieuwe.
Maar naast deze ‘verantonpieking’ dreigt een minstens even groot gevaar. Onze tijd lijkt geïnfecteerd met een virus die een ongeremde vernieuwingsdrang opwekt. Alles moet anders, meer, beter, natuurlijker en vooral mooier. De visionaire blik is gericht op een toekomst vol veelbelovende ontwerpvisies, natuureldorado’s en arcadische woonwijken. In dit futuristische theater hebben scenario’s een betoverende lading gekregen om de alledaagse vervlakking te maskeren. Veel vernieuwers hebben de neiging om de rug aar het verleden te keren en zich te onttrekken aan de weerbarstige praktijk. De geschiedenis kan ons immers niets meer leren nu het heden is achterhaald en de toekomst maakbaarder lijkt dan ooit.

Onontsloten kennisbron

Tussen beide extremen beweegt zich de praktijkfilosofie van de dorpslandschappen. Deze benadering beschouwt het noordelijke platteland als een interessante tijdruimte van continuïteit en verandering. In het dorpslandschap hebben de tijd-ruimte dimensies zich vervlochten tot een schier onuitputtelijke kennisbron die nog nauwelijks is ontsloten. Deze rijkdom aan deels nog verborgen betekenissen zal in de toekomst een steeds belangrijkere rol gaan spelen in de woonplaatskeuze. Zij zijn de bakens voor nieuwe vormen van hechting die onze plaatszin verankeren in het aardse.

Trefwoorden