Ed Nijpels maakte aan het begin van de jaren tachtig furore als lijsttrekker en fractievoorzitter van de VVD. Van 1986 tot 1989 was hij minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in het tweede Kabinet-Lubbers. Vervolgens was Nijpels burgemeester van Breda. In de zomer van 1998 volgde hij partijgenoot Loek Hermans op als commissaris van de koningin van Friesland.

Als kamerlid had u de provincies Zeeland en Brabant in portefeuille. Brabant heeft u tijdens uw burgemeesterschap verder leren kennen. U bent nu ruim anderhalf jaar werkzaam in het Noorden. Wat is u het meest opgevallen aan het noordelijke platteland?
‘Een aantal dingen. Ik heb in mijn eerste maanden in Friesland veel tijd besteed aan het verkennen van het platteland. Ik heb veel kleine kernen gezien. Daarvan zijn er in Friesland heel veel. Je hebt er bijna vierhonderd. Twintig procent van de kleine dorpen in Nederland ligt in Friesland. Meer dan de helft van onze bevolking woont buiten de stad. Het is me daarbij opgevallen dat, vooral vergeleken met Zeeland, het platteland hier opmerkelijk vitaal is. Het sociale leven is tamelijk uitgebreid. Als kamerlid ben ik destijds met name in Zeeland zeer specifieke problemen tegengekomen die werden veroorzaakt door het toerisme. Zeeland kent een aantal dorpen met een toeristische monocultuur. In de zomer viel het daar wel mee, maar ’s winters was er voor de bevolking geen voorziening meer over. In Friesland staat het platteland veel meer op eigen benen.’

Boodschappen doen via internet

Dankzij de bijzondere aard van de Fries?
‘Dat wordt als verklaring opgevoerd, maar er zijn er meer te noemen. Bijvoorbeeld het beleid dat de provincie en de gemeenten hebben gevoerd om het voorzieningenniveau te handhaven. Hier is altijd geprobeerd voorzieningen te handhaven door ze waar mogelijk te clusteren. Dan kun je bezuinigen op allerlei overheadkosten. Daarnaast is de negatieve invloed van tweedehuizenbezitters hier veel minder groot. Zij nemen niet de plaats in van de lokale bevolking. Ze kopen nauwelijks bestaande huizen. Daardoor bedreigen ze het voorzieningenniveau niet. De provincie moet goed letten op signalen uit de samenleving. Onlangs maakte Albert Heijn bekend dat men verwacht op korte termijn een kwart van de boodschappen te gaan bezorgen. De bestellingen zullen via internet verlopen. Dat zal natuurlijk gepaard gaan met winkelsluitingen en dat gaan we ook in Friesland merken. Wij spelen op zulke ontwikkelingen in met een project om de dorpsbevolking vertrouwd te maken met computers. De vertrouwdheid met internet kan een positieve invloed hebben op de leefbaarheid van het platteland.’

Als provinciebestuurder zult u regelmatig met discussies te maken hebben over de inrichting van het buitengebied. Hield dit u ook als minister van VROM al bezig?
‘Niet bijzonder. Ik was verantwoordelijk voor de productie van de Vierde Nota Ruimtelijk Ordening. Het zwaartepunt in de beleidsvorming lag bij het aanwijzen van stedelijke knooppunten. Het bouwen in het buitengebied werd vooral actueel in Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra, de VINEX. Het is bekend dat er spanningen bestaan tussen de wens van de dorpen om uit te breiden en ons restrictieve beleid. We hebben steeds meer aandacht gekregen voor het landschap, ook al nemen de dorpen ons dat kwalijk. Maar mijn standpunt is dat de leefbaarheid van het platteland niet zal afhangen van de twee of drie huizen die de dorpen extra willen bouwen. Het behoud van het landschap is ook voor de plattelandseconomie veel belangrijker.’

Vindt u voldoende steun voor uw visie op de plattelandsontwikkeling in het rijksbeleid, bijvoorbeeld in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening?
‘Over het algemeen kun je constateren dat het rijk, de provincie en de gemeenten op één lijn zitten als het gaat om het voeren van een restrictief woningbeleid in het buitengebied en het versterken van de positie van de steden. Als wij van mening verschillen met gemeenten, gaat dat over individuele gevallen en niet over de uitgangspunten van het beleid. Er heerst brede consensus. De noordelijke provincies hebben vijf economische kernzones vastgelegd, waarin we de toekomstige economische groei op een verantwoorde manier denken te kunnen opvangen. Ik hoop dat dit uitgangspunt in de Vijfde Nota wordt gerespecteerd. Mijn verwachting is overigens dat dit zal gebeuren. De gedachte uit de Startnota in 1999 om de grootschalige ontwikkeling van corridors tussen steden toe te staan is gelukkig van tafel. Dat was zeker voor het Noorden geen vruchtbaar idee geweest.’

Belang cultuurhistorisch erfgoed

Wat zouden wel vruchtbare uitgangspunten voor de ontwikkelingen van het Noorden zijn?
‘Recreatie, landbouw en natuurontwikkeling vormen de drie pijlers van de plattelandsontwikkeling. In het Noorden kun je gaan bouwen aan een evenwichtige verhouding tussen die drie. De achtergebleven economische ontwikkeling van Noord-Nederland heeft één groot voordeel gehad. Er heeft hier geen grootschalige ongecošrdineerde verstedelijking plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld in Brabant, waar de steden aan elkaar zijn gegroeid. Het Noorden heeft een krachtige eigen identiteit behouden. We moeten ons richten op het respecteren en verder uitbouwen van die identiteit. Daar besteed ik trouwens ook in mijn privéleven aandacht aan. Wij hebben een oude boerderij gekocht toen we in Friesland kwamen wonen. Ik heb me verdiept in de traditionele inrichting van Friese boerenerven en ben lid geworden van een vereniging die historische boerderijen onderzoekt. Ik heb alle niet-streekeigen bomen op mijn erf laten kappen en ook een boomgaard aan laten leggen. De boerderij is uit 1820 en ik wil een sfeer op het erf creëren die daarbij past. Gelukkig ziet ook de provincie het belang in van cultuurhistorisch erfgoed. Zij heeft bijvoorbeeld een project gesteund voor het restaureren en opnieuw aanleggen van oude houtwallen in Gaasterland. Dit soort initiatieven spreekt mij erg aan.’

Groene schimmel

De discussie over de ‘witte schimmel’ heeft Den Haag inmiddels bereikt. Inmiddels kennen we ook het begrip ‘groene schimmel’. Daarmee wordt gedoeld op projecten voor natuurontwikkeling, waarbij alleen maar wordt gekeken naar natuurdoeltypen en ecologische waarden, maar de cultuurhistorische identiteit van het landschap wordt genegeerd. Kent u dit begrip?
‘Ik ken het begrip niet, maar wel de discussie. Ik heb er als voorzitter van het Wereldnatuurfonds mee te maken gehad. Ik kan begrijpen dat mensen houden van een bepaald landschap, maar ik heb ook altijd gezegd: alle natuur die we in Nederland hebben is door mensen gemaakt. Op een paar hectare na is er in ons land geen oorspronkelijke natuur. Ieder landschap in Nederland is puur mensenwerk. Waaraan je de voorkeur geeft, is dus in wezen een kwestie van smaak. Weilanden hebben vrij lage natuurwaarden, dus kozen wij van het WNF destijds voor andere, drassige, ruige landschapstypen. Hoort dat niet bij een bepaalde streek? Dat ligt er maar aan hoe je het bekijkt. Als je ver genoeg teruggaat, was overal in Nederland drassige oernatuur. In de praktijk kun je trouwens vrijwel altijd de nieuwe natuur inpassen in bestaande natuur. Het gaat in deze discussie om de persoonlijke appreciatie.’

Trefwoorden