Zonder overdrijving kan worden vastgesteld dat het platteland in de afgelopen jaren in een beslissende fase van verandering is beland. De traditionele hoofdrol in dit veranderingsproces is al lang niet meer weggelegd voor de landbouw. Op het toneel zijn minstens zo sterke medespelers verschenen. Tot in de verste uithoeken van ons land wordt de grondprijs bepaald door een grimmig maatschappelijk gevecht om de ruimte. Bijna elk dorp heeft wel op één of andere manier te maken met de gevolgen van schaalvergroting, natuurontwikkeling, verstedelijking, recreatie of waterwinning.

Deze veranderingen hebben niet alleen gevolgen voor de ruimtelijke inrichting en de regionale economie, maar zijn ook van invloed op de toekomstige levensvatbaarheid van de plattelandssamenleving.
Het is opvallend dat juist de laatstgenoemde component vaak over het hoofd wordt gezien. De talrijke toekomstvisies en scenario’s zoals de Visie Stadslandschappen, Nederland 2030 en de regiovisies concentreren zich vooral op een ruimtelijke analyse, maar schieten tekort in het duiden van de sociaal-culturele context. De plattelandsproblematiek kan en mag echter niet worden versmald tot een markt- en inrichtingsvraagstuk waarbij het landelijk gebied wordt opgevat als de achtertuin van de stad.
Het is beslist niet zo dat de overheid zich niet bewust is van al die ingrijpende veranderingen. Voor een deel is zij immers zelf verantwoordelijk voor het opgangzetten van die veranderingen. Maar hoewel het landelijk gebied prominent op de verschillende beleidsagenda’s is geplaatst, vinden de vergaderingen vaak plaats binnen de circuits van de afzonderlijke departementen. Ondanks alle goede bedoelingen is van een samenhangende plan- en beleidsontwikkeling tot op heden nauwelijks sprake. Het gevaar is niet denkbeeldig dat plattelandsontwikkeling zo dreigt te verzanden in een sectoraal dirigisme dat initiatieven uit de regio buiten spel zet.

Verandering als traditie

Bij de uitwerking van de dorpslandschappenfilosofie gaat het niet louter om nieuwe ruimtelijke concepten of een andere ontwerphouding, maar vooral ook om de sociaal-culturele context waarbinnen de opgave gerealiseerd moet worden. De dorpslandschappenbenadering wil een duidelijke interactie op gang zetten tussen maatschappelijke ontwikkelingen en het planproces.
Daarbij is het goed te realiseren dat het platteland altijd een dankbaar onderwerp is geweest van stigmatisering. Dat geldt in het bijzonder voor de beeldvorming van de dorpssamenleving. Enerzijds wordt deze bepaald door nostalgie, waarbij het liefst een glazen stolp op de ‘authentieke’ plattelandsgemeenschap wordt geplaatst. Anderzijds wordt het beeld gekleurd door deernis en teloorgang.
Deze laatromantische beeldvorming werkte ook door in allerhande wetenschappelijke denkvormen en historische verklaringsmodellen. Uitputtend historisch bronnenonderzoek van de laatste decennia hebben deze ideaaltypische constructies volledig onderuitgehaald. Het platteland is nooit een laatste wijkplaats geweest van conservatisme en traditie, maar heeft altijd op een eigen wijze vorm en inhoud gegeven aan maatschappelijke veranderingsprocessen. In de Nederlandse situatie ging dit altijd in samenhang met de ontwikkelingen in de steden. Perioden van betrekkelijke rust werden daarbij afgewisseld door snelle groei, terwijl continuïteit altijd weer anders was dan daarvoor. In feite kent het platteland slechts één oeroude traditie, namelijk verandering.
Ook het beleid voor het landelijk gebied was altijd sterk gericht op teloorgang en behoud. Na de oorlog stond het plattelandsbeleid vooral in het teken van de kleine dorpenproblematiek. Het sleutelbegrip leefbaarheid werd min of meer synoniem geacht met behoud van voorzieningen en bereikbaarheid. Tot voor kort stond in het VINEX-beleid nog steeds het zielige platteland centraal, dat wil zeggen een ‘agrarisch platteland’, verstoken van voorzieningen dat leegloopt en vergrijst.
De dorpslandschappenbenadering zoekt aansluiting bij het maatschappelijke proces van regionale vernieuwing en richt zich in het bijzonder op de vitaliteit van de pluriforme plattelandssamenleving. De bottom-up strategie richt de schijnwerpers op de lokale politiek en de sociale kaders van de moderne dorpssamenleving. Dat vereist een goed inzicht in het maatschappelijke proces van plattelandsvernieuwing, maar ook in de behoeften van onze verstedelijkte samenleving.

Woongemeenschap

Het leven op het platteland is vanouds geworteld in het sociale verband van de dorpsgemeenschap. De sociale veranderingen stonden in deze eeuw in het teken van de overgang van de werkgemeenschap naar de woongemeenschap.
In de traditionele werkgemeenschap werden de sociale verbanden vooral bepaald door afhankelijkheidsrelaties. De veel geroemde saamhorigheid was in deze agrarische gemeenschappen vaak een functionele afgeleide van de bestaanswijze. Zij werd min of meer afgedwongen en berustte niet op vrijwilligheid maar op noodzakelijkheid. De kleine plattelandssamenleving bestond in hoofdzaak uit mensen die door werk en familie aan het dorp waren gebonden.
Met de overgang naar de woongemeenschap veranderde het sociale netwerk. Zo werd de periode van na de oorlog gekenmerkt door de opkomst van dorpsbelangenorganisaties. Zij kwamen in de plaats van de traditionele belangenkaders en zijn illustratief voor de ‘verburgelijking’ van de dorpssamenleving. Het dorpsbelang viel, met andere woorden, niet meer samen met het boerenbelang.
In de afgelopen jaren is door verstedelijking de omvorming naar de woongemeenschap in een stroomversnelling terechtgekomen. Wonen is nu één van de belangrijkste dragers van de leefbaarheid geworden. Het platteland is in onze verstedelijkte samenleving een interessant vestigingsmilieu geworden. In het gevarieerde aanbod van diverse woonmilieus scoren kleine dorpen hoog. Dat is niet alleen een kwestie van rust en ruimte, maar ook van sociale identiteit.
Met het verdwijnen van de plaatsgebonden werkgemeenschap is de rol van het dorp als ‘werkplaats’ overigens niet uitgespeeld. Het nieuwe platteland met z’n overzichtelijke en daardoor toegankelijke netwerken vormt een kraamkamer voor tal van nieuwe vormen van bedrijvigheid. Verweven met het woonlandschap ontwikkelt zich ook weer een werklandschap dat alleen anders in elkaar zit dan vroeger. De plaatsgebonden werkgemeenschap heeft plaatsgemaakt voor een regionaal systeem van economische vervlechtingen en relatiepatronen.

Van binding naar hechting

Het begrip verstedelijking wordt vaak ten onrechte versmald tot z’n morfologische verschijningsvorm. Verschimmeling is langzamerhand symbool geworden van de huidige uitwas van dit verschijnsel. Maar verstedelijking heeft ook te maken met mentaliteit en levensstijl. Het is dus niet alleen een proces van buitenaf maar eveneens van binnenuit. We zouden in dit verband kunnen spreken van rurbanisatie, waarbij ondermeer het autochtoon forensisme de dorpssamenleving heeft veranderd. Ook in de meer afgelegen gebieden zijn de dorpen niet meer in zichzelf gekeerd en niet minder kosmopolitisch dan een doorsnee stadswijk. Mobiliteit en individualisme zijn op het platteland net zo ingeburgerd als in de stad. In bepaalde kring heerst de opvatting dat beide woonmilieus zich nauwelijks meer door fundamentele verschillen onderscheiden.
De huidige pluriforme dorpssamenleving heeft echter nog steeds een aantal bijzondere sociale kenmerken en kwaliteiten die kansrijke aanknopingspunten kunnen vormen voor vernieuwing en die een aparte dorpslandschappenbenadering rechtvaardigen. In de eerste plaats moeten we vaststellen dat steeds meer inwoners bewust hebben gekozen voor het wonen op een klein dorp. Mensen die in het verleden moeite hadden met de bereikbaarheid van voorzieningen zijn verhuisd naar elders, terwijl de blijvers het probleem hebben opgelost met de auto en de diepvries. Keuzevrijheid en vrijwilligheid zijn in de plaats gekomen van de noodzakelijkheid van de werkgemeenschap. De sociaal economische binding heeft met andere woorden steeds meer plaats gemaakt voor een hechting die gevoed wordt door een nieuwe vorm van lokaal bewustzijn.
We hebben nog geen duidelijk inzicht in de motieven die ten grondslag liggen aan deze nieuwe vorm van hechting. Zeker is wel dat deze te maken heeft met zowel fysieke als sociale kwaliteiten. Er lijkt zich de laatste jaren een maatschappelijke trend te ontwikkelen naar minder vrijblijvende en tijdelijke hechtingen. Mensen investeren in zowel sociaal als financieel opzicht in woning en woonomgeving. Nieuw werk op een andere plek in het land maakt het niet altijd noodzakelijk te verhuizen als gevolg van goede verbindingen en nieuwe communicatiemiddelen. In de koortsachtige drukte van wereldomspannende netwerken willen mensen bovendien kunnen terugvallen op een veilige, overzichtelijke thuishaven.
Daarnaast moeten we bedenken dat het platteland in onze verstedelijkte samenleving naast een productieruimte ook een belangrijke consumptieruimte is geworden. In de werkgemeenschap was het dorpslandschap in de eerste plaats een agrarisch productielandschap. In de woongemeenschap heeft het een belevingswaarde en een recreatieve functie gekregen. Daarin spelen cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden in de nabije woonomgeving een steeds belangrijkere rol. Het samengaan van productie- en consumptiefunctie maakt het platteland tot een aantrekkelijk woonklimaat.

Van behoud naar kwaliteit

De sociale identiteit wordt als motief voor de woonplaatskeuze nog al eens over het hoofd gezien. Voor bepaalde groepen waaronder gezinnen met jonge kinderen en actieve senioren vormt de overzichtelijke dorpssamenleving met haar hoge graad van zelforganisatie en probleemoplossend vermogen een aantrekkelijk woonklimaat. Opmerkelijk is dat ook dorpen die hun school zijn kwijtgeraakt, aantrekkingskracht blijven uitoefenen op jonge gezinnen. Kennelijk wordt het sociale klimaat hoger gewaardeerd dan een tot voor kort onmisbaar geachte basisvoorziening.
Deze ontwikkeling is illustratief voor de regionale oriëntatie van de huidige dorpsbewoner: niet het ‘behoud op zich’ staat meer voorop, maar de kwaliteit van de voorziening. In het dorp van de woongemeenschap heeft leefbaarheid aldus een andere betekenis gekregen. Vooral de laatste jaren zien we in de belangenbehartiging een verschuiving optreden van een behoudstrategie naar een kwaliteitsstrategie. We kunnen deze laatste strategie omschrijven als het gezamenlijk streven naar de instandhouding en bevordering van een goed woon- en leefklimaat dat aansluit bij de identiteit van het dorp.
Het dorp van de woongemeenschap is in cultureel opzicht heterogeen geworden door een interessante mengeling van rurale en urbane levensstijlen. Oude en nieuwe tradities vormen samen met de landschappelijke identiteit een niet te onderschatten sociaal cement voor de toekomst. De dorpsbelangenorganisaties kunnen een nieuwe betekenis en inhoud geven aan de lokale autonomie en zelfredzaamheid van de oorspronkelijke werkgemeenschap. Noordelijke projecten als ‘Dorp in ’t Groen’, ‘Kwaliteit vanuit de kern’ en sinds kort ‘Landschappelijk Bouwen’ hebben aangetoond dat eigenheimers en import zich schouder aan schouder willen inzetten voor verbetering en identiteit van hun leefomgeving.
Al deze projecten passen onder de paraplu van de dorpslandschappenbenadering en tonen aan dat dorpsbelangenorganisaties met hun ondersteunende provinciale organisaties zijn opgewassen tegen hun nieuwe taak als bewaker van de identiteit. Daarnaast kunnen bij veranderingen de dorpskaders als ‘opdrachtgever’ de kwaliteitsvraag bij de gemeente op tafel leggen. De gunstige ervaringen pleiten voor een brede inzet van het sociale netwerk bij nieuwe initiatieven die voortvloeien uit de dorpslandschappenbenadering. Een nieuwe ontwerpcultuur kan een stimulerende rol spelen bij bewustwording en verdere ontwikkeling van de identiteit. Zo kan de plattelandssamenleving op haar eigen wijze een bijdrage leveren aan de toekomstige verscheidenheid en identiteit van dorp en landschap.

Trefwoorden