Libau is de provinciale welstands- en monumentenorganisatie van Groningen. Buiten de stad Groningen heeft geen enkele gemeente een eigen commissie voor welstand en monumenten. Libau beoordeelt alle bouwplannen in de dorpen en het buitengebied op hun architectonische kwaliteit. Ook restauraties van monumenten worden beoordeeld. Wijbrand Havik is architect en directeur van Libau. Over bouwen in het buitengebied.

‘Welstand, of architectonische kwaliteit, is niet goed meetbaar. Dat maakt het lastig een oordeel uit te spreken. Je moet proberen een zo objectief mogelijk advies te geven. Daarvoor is onpartijdigheid een voorwaarde. In een kleine gemeente is dat lastig, iedereen kent elkaar en veel mensen hebben zakelijke relaties. Door die korte lijnen is iedereen in een klein dorp op een of andere manier met elkaar verbonden. In zulke omstandigheden is Libau de aangewezen organisatie om te adviseren. In die kleine gemeentes is de specifieke deskundigheid trouwens meestal niet aanwezig.’

Offensief kwaliteitsbeleid

‘De gemeente Groningen voert al jarenlang een offensief kwaliteitsbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening, architectuur en welstand. Het resultaat is in de stad te zien: architectuur die aanspreekt. Daar willen wij ook naar toe met het buitengebied. Daar is de ene gemeente zich erg bewust van kwaliteit, de andere helemaal niet. Wij willen overal dat besef van kwaliteit, die aandacht voor de omgeving, voor het landschap en de gebouwen die erin staan. In het buitengebied, bij de bouw van boerderijen en bijgebouwen, speelt de architectuur een minder grote rol. Het is vaak een afweging waarin de functionaliteit en de inpassing in het landschap centraal staan. Een gebouw staat niet op zichzelf. Het maakt deel uit van een groter geheel. En dat geheel wordt door de mensen gewaardeerd.’

‘Vroeger waren de boeren de cultuurdragers van het Groninger land. Ze waren zeer vooruitstrevend in de architectuur. Een boerderij in Groningen is historisch gezien een mengsel van zuiver functionele bijgebouwen en representatieve woonhuisarchitectuur. Je ziet vaak dat schuren geen enkele opsmuk hebben. Het woonhuis is over het algemeen mooi geornamenteerd, bedoeld om op te vallen. Het was van verre zichtbaar in het landschap. Die combinatie van mooi en functioneel proberen wij in nieuw- bouw terug te laten komen.’

Onbeperkte mogelijkheden

‘Een essentieel nieuw aspect in de bouw is de beschikbaarheid van steeds nieuwe materialen. Van 1600 tot 1900 waren alle gebouwen van baksteen of hout, met een dak van riet of pannen. Platte daken lekten, dus je moest wel een schuin dak bouwen. Grote ramen waren te kwetsbaar. Technische beperkingen stelden allerlei voorwaarden aan de bouw. Daarom leken alle gebouwen op elkaar. Ze waren in principe hetzelfde, alleen een aantal bijzondere elementen maakten ze herkenbaar. Dat gaf een grote eenheid. Rond 1900 veranderde die situatie. Er kwamen allerlei nieuwe materialen beschikbaar. Je ziet ook dat daar het omslagpunt ligt. Rond die tijd begonnen mensen zich zorgen te maken over het landschap. Het is niet toevallig dat toen de eerste welstandscommissies werden opgericht.’

‘Tot 1900 moest je bouwen binnen die beperkte mogelijkheden. Nu is het andersom. Je moet je nu afvragen wat er niet kan. Technisch is alles haalbaar. We kunnen het hele landschap veranderen, we kunnen alles bouwen, op elke schaal en in duizenden kleuren en materialen. Er is een enorme vrijheid in de architectuur. Maar ik vind dat die vrijheid niet goed wordt gebruikt. Aan de meeste agrarische gebouwen komt überhaupt geen architect te pas. Er wordt in een catalogus gekeken welke schuur het best voldoet aan een bepaalde functie. Een kippenschuur is 90 meter lang, want tot die lengte kan de lopende band die de mest afvoert nog functioneren zonder al te veel haperen. Die schuren zijn overal hetzelfde. Vroeger had je streekeigen boerderijtypes. Nu zie je in heel West-Europa hetzelfde type schuur.’

Kop-hals-romp

‘Een ander aspect van de traditionele bouw was de continuïteit. Het karakter van de gebouwen veranderde maar langzaam. Eeuwenlang werden in Groningen dezelfde kop-hals-rompboerderijen gebouwd. Wat iemand in zijn jeugd geleerd had, kon hij op hoge leeftijd nog op dezelfde manier doen. Dat kan niet meer. Architectuur is een vak geworden dat continu verandert. Het gebruik van boerderijen verandert. Vroeger werden de schuren gebruikt om de oogst in op te slaan. Nu boert niemand meer op de manier waarvoor die schuren gebouwd zijn. In Groningen hebben we nog het geluk dat ook de oude boerenschuren zo groot zijn. Die zijn soms nog aan te passen aan de nieuwe schaal van de landbouw. Vooral in het Oldambt werd altijd al groot gebouwd. Daar hoef je nu ook niet lullig te doen over de maat van een nieuw gebouw.’

‘Functie en architectuur hangen samen. Innovatie van de landbouwbedrijven komt voort uit de eisen van tijd. Nieuwe functies leiden tot nieuwe architectuur. Een boerderij ziet er per definitie anders uit dan vijftig jaar geleden. Want meer dan bij woonhuizen is de architectuur van een bedrijf het jasje rondom de techniek. Als de bedrijfsvoering verandert, past het gebouw zich aan.’

Streekgebonden architectuur

‘Zeker als het om grote schuren gaat, is de kleur van groot belang. Wij vinden dat die niet al te opvallend mag zijn. Je hebt ook witte schuren. Dat valt ontzettend op. Daarom werd die kleur vroeger alleen voor het woonhuis toegepast. De rest had een aardkleur. Dat principe willen we handhaven. Het is niet zo dat wit niet kan, er zijn streken in Zuid-Europa waar alle gebouwen wit zijn. Maar dat heeft te maken met het klimaat. Je moet je aanpassen aan de omstandigheden. Nieuwbouw moet aansluiten bij het karakter van het landschap.’

‘Ik pleit voor een streekgebonden architectuur. Het is heel simpel: Groningse klei geeft rode baksteen. Dat kost niets extra, en je weet zeker dat het past in de omgeving. Vroeger, in de jaren zestig en zeventig, vond men die rode steen armoedig. Het deed denken aan die kleine arbeidershuisjes langs de kanalen. Zo kwam die witte baksteen in de mode. Daar hebben we nu allemaal heel veel spijt van. Soms moet er veel verdwijnen voordat mensen beseffen wat er gebeurt. De witte schimmel wordt nu gezien als een grote bedreiging. Vaak wordt alles op de witte kleur gegooid. Je moet je afvragen of die nieuwe wijken aan de dorpen wel zo groot moeten zijn, en of ze wel op de goede plek liggen.’

‘Je ziet nu de reactie op de witte schimmel. Veel mensen laten hun huis in historische stijl bouwen. Vooral de Amsterdamse School is weer in de mode. Ik begrijp die belangstelling voor historische stijlen wel. Weerstand tegen het nieuwe is van alle tijden. En er is nu eenmaal meer te zien aan een oud gebouw. Hoe ouder hoe mooier, is vaak de gedachte. Handwerk scoort. Daar zie je ook vaak waar het misgaat: historiserend bouwen leidt vaak tot slappe aftreksels, omdat handwerk niet meer te betalen is. Vroeger liet je voor een paar honderd gulden een huis bouwen, want arbeid was goedkoop. Nu kost dat tonnen. Maar ik vind het ook een vorm van armoede, als je met de mogelijkheden die je vandaag hebt, teruggrijpt op historische vormen.’