Toen ik onlangs op mijn werk aankwam, bleek ik het password van mijn PC vergeten te zijn. Dat bespaarde me een hoop werk en behaaglijk leunde ik achterover in mijn ARBO-stoel. Zoals gewoonlijk dwaalden mijn gedachten af naar andere, belangrijkere zaken.

Toen ik onlangs op mijn werk aankwam, bleek ik het password van mijn PC vergeten te zijn. Dat bespaarde me een hoop werk en behaaglijk leunde ik achterover in mijn ARBO-stoel. Zoals gewoonlijk dwaalden mijn gedachten af naar andere, belangrijkere zaken.
Ik moest daarbij denken aan de wrange geschiedenis van Jody en het hertenjong, een geschiedenis die ik in allerlei varianten later zelf onderging. Voor de goede orde moet ik wel uitleggen wie Jody en het hertenjong waren. Ik neem altijd maar al te gemakkelijk aan dat iedereen weet waar ik het over heb. Op de colleges die ik geef in Leiden en in Groningen heb ik de laatste tien jaar bij nadrukkelijke navraag niet één student aangetroffen die wist wat een Grönneger molleboon was. Van Leiden kan ik me dat nog enigszins voorstellen, maar van Groningen vind ik dat erg. Dit feit heeft me er echter wel toe gebracht niet meer voetstoots aan te nemen dat iedereen in dit land dezelfde basiskennis heeft.

Jody’s vader wordt door een ratelslang gebeten en schiet meteen een toevallig voorbijkomende hinde, waarvan hij de nog warme lever gebruikt om het gif uit zijn arm te trekken en zo te overleven. Jody merkt dat de hinde een kalfje heeft en emotioneel is er alle reden om dat beestje te redden. Als het kalfje groot is, eet het tot twee keer toe de maïsaanplant van de familie op en Jody’s moeder schiet, om haar gezin te redden, de jaarling dood. Begin van het familiedrama.

Dit is Friezen op de huid geschreven, Groningers niet. Groningers laten het niet zover komen, zij zouden het hertekalf voor de coyotes gelaten hebben. De houding van Groningers tegenover het buitensysteem werd mij onder meer veertig jaar geleden door een oude wilsterflapper uit Bedum kernachtig omschreven. Zijn visie op de taxonomie van deze planeet was als volgt: je hebt twee soorten vogels: goen’nt die je wel en goen’nt die je niet kunt eten.
Als onze Saksische hulp in de huishouding het tafelklaar maken van Flip en Flap, de konijntjes van haar dochter, beschrijft, dan heeft ze wel een ontsnappingsclausule ingebouwd. Haar dochtertje meldde overstuur dat het konijnenhok open stond en dat Flip en Flap verdwenen waren. ‘Ga ze maar gauw zoeken’, adviseerde ze haar dochtertje dat panisch, zonder resultaat de verdere dag in de omgeving ronddwaalt. Als ze merkt dat wij haar ontsteld aanstaren, zegt ze ‘doar binn’n knien’n nauw ainmoal veur!’

Zo’n klein drama speelt zich af met Zwaantje. Zij ligt vertrapt, nat en koud, ogenschijnlijk dood in een legkippennest, waar zij als fluweeleendenei min of meer per ongeluk is terechtgekomen. (Ik ga niet in op het lelijke-jonge-eendje-syndroom.) De legkippen hebben niet naar haar omgekeken toen het eendenei uitkwam, dan moeten de hormonen eerst op broeds gedraaid worden. Het fluweeleendenei had steeds gediend om hormonaal actieve kippen broeds te houden. Ik wil het kadavertje net weggooien, als er een zwak rillinkje doorheen trekt. Ik ga naar Fionna toe, die nog in haar nest ligt met dichte gordijnen. Ze is weliswaar niet broeds maar wil wel een nat, koud kuikentje verwarmen. Twee uur later is het een zwart donsballetje met twee pientere oogjes. Als het ooit volwassen wordt, zal het een schitterende, zwarte fluweeleend zijn met groene glans, die zo bij de koningin op audiëntie kan. Maar zover is het nog niet. Het donsballetje verhuist naar een kunstmoeder-verwarmingslamp waar het heel alleen is, zonder broertjes en zusjes en vooral zonder moeder.

Dan komt Natasja langs. Zij is artiest en heeft een indrukwekkende versie van Het lelijke jonge eendje geïllustreerd en wil het kleine ding dolgraag een tijdje thuis hebben. ‘Als je er maar geen zwaan van maakt’, draag ik haar op. Ze noemt hem prompt Zwaantje. Het eendekuiken heeft in haar flat een gouden tijd. Ze gaat mee in het bad en ze wandelt door de kamer en dan vooral achter haar verzorgster aan. Dan, een stuk gegroeid, komt ze weer terug op de boerderij, een nummer onder de talloze verwanten. Maar het kleine Zwaantje draagt al een groot geheim met zich mee, een geheim dat niets te maken heeft met het bad of zo, nee veel erger en haar verzorgster durft er niet over te praten. Veel later openbaart ze het aan onze dochter Fionna. De artistieke illustratrice had een piercing door haar neus en daar zat een briljantje in. Toen ze het donsballetje op ooghoogte hield om er lieve woordjes tegen te fluisteren, viel het met haar minuscule snaveltje plotseling uit naar haar gezicht. Het eendje trok niet alleen in een bliksemsnelle beweging het hele ornament uit Natasja’s neusvleugel, in diezelfde snelle beweging had ze het ook al doorgeslikt. De verzorgster was doodsbenauwd dat het kuikentje aan deze actie zou overlijden, temeer daar nergens in het bad of op de vloer het briljantje ooit weer teruggevonden is. Later toen het zwarte beestje groot was, kwam het hele verhaal er uit, maar het ornament niet. Ik opperde nog om het dier te slachten, kijken of het juweeltje ergens was blijven steken, maar dat stuitte op veel tegenstand.

Door al deze gebeurtenissen hebben wij zelf van het eendje een karakter gemaakt, een karakter dat zich verzet tegen plukken en braden. Vanwaar dan het Jody-en-het-hertenjong syndroom? Welnu, Nicolien heeft een alleraardigst vijvertje met goudveil en kievitsbloemen en dergelijke er omheen. Het lepe ‘Zwaantje’ vliegt, loopt, kruipt, kortom welke barrière we ook aanleggen, de eend weet om of over het huis in de tuin te komen, om vervolgens te gaan zwemmen in het tuinvijvertje. Bleef het maar bij voorzichtig drijven en mediteren. Nee, het wordt plonzen, modder omhooggrondelen, duiken, de randplanten in het water trekken, kortom dit kan niet. Te vangen is ‘Zwaantje’ niet, hoewel ze heel mak is. Ze kan namelijk uitstekend vliegen. Met een schuin oog kijk ik al naar het geweer, het gerei waarmee in deze wereld al enkele eeuwen problemen worden opgelost, om daarna nog groter terug te komen.

Ik zie Nicolien al in de deuropening staan, een koortsachtige blik in haar ogen, haar Laura Ashley japon tot op de grond. Zij ontschoudert net het dubbelloops geweer, kaliber zestien, handwerk, damastlopen, merk Victor de Sarasqueta, nog wat rook nakrinkelend uit de rechterloop. Zwaantje laat geen stuiptrekkingen zien, dit is geen plat nekomdraaien, ik zou dit integraal structureel sterven willen noemen. Het kunststof vijvertje is ook lek door de hagel nummer zes.