Zo'n zes jaar geleden stond in de kritische rubriek 'Doodzonde' van dit tijdschrift een aanklacht tegen de groene verrommeling van de Kymmelsberg in Schipborg. Dit hoge stuifduin, direct grenzend aan de doorgaande weg naar Anloo, bood vanaf de top een indrukwekkend uitzicht over het beekdal van het meanderende Schipborgsche Diep.

In Doodzonde stond de ‘verborgen’ Kymmelsberg model voor de teloorgang van het uitzicht in het landschap. Het is een moderne kwaal waar vooral onze zandlandschappen onder lijden. Hoe is het zover gekomen dat we onze mooiste plekken zo onverschillig behandelen en hebben laten verpieteren tot betekenisloze overhoeken?
De groene verrommeling en verbrokkeling van het landschap is niet alleen een kwestie van achterstallig onderhoud. De oorzaak ligt dieper. Als entiteit en overkoepelend begrip is ‘landschap’ uit het vocabulaire van beleidsmakers en vakgeleerden verdwenen. Het moderne Nederlandse landschap is verkokerd en verknipt door een veelheid van sectorale doelstellingen en vakinhouden. Men ziet, anders gezegd, door de beleidskaders en de specialisaties het landschap niet meer. Zo valt het nauwelijks nog iemand op dat in bijna alle beleidsnota’s van de laatste jaren landschap een onderdeel is geworden van natuur.

Belvédères

Al sinds jaar en dag verzamel ik VVV-gidsjes van voor de oorlog. Naast het opsporen van toenmalige opvattingen en metaforen over streekidentiteit, zie ik met name de beschrijvingen van wandel- en fietstochten als een wezenlijke aanvulling op de abstractie van de oude topografische kaarten. Zo kwam ik onlangs in het bezit van een ANWB-wandelgidsje uit het begin van de vorige eeuw, waarin vrij gedetailleerd een meerdaagse wandeling van Paterswolde naar Assen wordt beschreven. De beschrijvingen zijn heel goed te volgen op de Bonnekaarten van 1:25.000. Opvallend is dat belvédères in de routebeschrijving een belangrijke plaats innemen. Men hechtte toen kennelijk veel waarde aan het uitzicht, en vooral aan het vergezicht. In het vlakke Nederland werd het als een groot goed gezien om vanuit de hoogte in de verte te kijken en vanuit de laagte naar de hoogte. Deze vooroorlogse waardering voor reliëfrijke landschappen werd tot uitdrukking gebracht in de vele ‘berg’- en ‘Klein Zwitserland’-toponiemen in stuifzand- en stuwwalgebieden. In deze landschappen was de belvédère niet alleen een plek voor rust en bezinning, maar ook voor het ondergaan van de geografische sensatie. Op deze hoogte ontvouwde het landschap zich als een panoramische totaalervaring.
De meeste belvédères werden door routebeschrijver mr. A.W. Stork geregistreerd in het Drentsche-Aagebied. Dat is opmerkelijk omdat we het gebied nu zouden typeren als een belvédère-arm landschap. Alleen al tussen Schipborg en Eext noteerde hij maar liefst drie belvédères, waaronder uiteraard de ‘Kymmelsheuvel’. Deze laatste was zeker de moeite van het beklimmen waard: ‘Niemand verzuime zulks, want het uitzicht is verrassend mooi en buitengewoon omvangrijk.’ Vanaf de heuvel kon je niet alleen de dorpen uit de directe omgeving zien liggen, maar ook Vries, Assen en Rolde; en op de voorgrond de pas gebouwde ontginningsboerderij van Kröller, met z’n nog fris rode pannen. Vooral het uitzicht naar het westen was volgens Stork bijzonder: ‘Het kronkelende beekje en de zandweg tusschen de heiheuvels… een zeldzaam fraai landschapsbeeld.’
Langs de weg naar Anloo, bij de ingang van de Hunnenborg en het chalet van Kniphorst, stond links het staketsel van een geconstrueerde belvédère. Ook hier werd de wandelaar na een lastige klim beloond met een weids uitzicht.
Op een hoge grafheuvel bij het meertje ‘de Drewelik’ onder Eext was het opnieuw raak. Dit keer lagen ook de Hunzelaagte en de aangrenzende veenkoloniën in het panorama, met Wildervank en Veendam op de achtergrond.

Overdaad schaadt

De indrukwekkende, maar nu onvoorstelbare vergezichten laten zien dat er in het Drentsche-Aagebied en op de aangrenzende Hondsrug sinds 1900 veel is veranderd. Zonder overdrijving zouden we in dit verband kunnen spreken van een landschappelijke metamorfose. Vooral de grootschalige bebossingen in de eerste helft van de vorige eeuw hebben het esdorpenlandschap een geborgenheid geschonken die zeldzaam was in de open en onherbergzame heidesteppe van weleer. Het moderne ‘stroomdallandschap’ is aantrekkelijk geworden voor wonen en recreëren. Met het fijnmazige bekensysteem, de open essen en de vele verspreid liggende landschapsreservaten is het bovendien een heel afwisselend en toegankelijk landschap.
Maar ook hier geldt: overdaad schaadt.
De verdichting van het landschap is een sluipend proces. We ervaren het niet dagelijks maar schoksgewijs bij een toevallige terugblik op een oude foto of een schilderij. In het kader van een afstudeerproject hebben twee aankomende landschapsarchitecten uit Wageningen onlangs een kaartanalyse gemaakt van het doorgaande proces van verdichting. Vooral de laatste decennia zijn verontrustend. De ruilverkavelingbeplantingen, nieuwe houtplantages en landgoederen, maar ook de vergroening door opslag en natuurontwikkeling transformeren het esdorpenlandschap geleidelijk in een gefragmenteerd en kortzichtig mozaïeklandschap. Het bijzondere samenspel tussen geschiedenis en natuur dreigt zich aan het oog te onttrekken: het nieuwe landschap wordt armer aan belevingswaarde en steeds moeilijker leesbaar.
Maatschappelijk is er waarschijnlijk nog een beperkt draagvlak voor de revisualisering van het landschap. Een besloten landschap ensceneert de illusie van de arcadische geborgenheid en de natuurlijke zuiverheid. Ongewenste zaken als opzichtige bebouwing of verkeer verdwijnen achter de coulissen. De cynische instrumentalist ziet de gekrompen blik als een niet te keren tij van de moderne tijd. En bovendien, waarom zou je je opwinden over het uitzicht als bijna niemand er meer wakker van ligt en het gros zich laat vermaken met een attractie als het Boomkroonpad? Je kunt het panorama van Musch toch ook digitaal verbeelden in een nieuw bezoekerscentrum van het onlangs ingestelde Nationaal Landschap Drentsche Aa; daar hoef je toch geen bomen voor te kappen? Ook de bijziende vogelaar en de herpetoloog zullen de verdichting omarmen, omdat er in het struweel toevallig een braamsluiper of een boomkikker kan huizen.

Het gegijzelde landschap

Na de oorlog heeft het landschap zijn generale status geleidelijk moeten prijsgeven aan de opbloeiende bureaucratie en de kortzichtige visie van vakgeleerden. Zo is het tegenwoordig bijna vanzelfsprekend dat bijna ieder nieuw groenelement of bosje op een of andere manier is verantwoord in een beleidsplan of projectplan. Maar als optelsom is deze vergroening het onbedoelde eindresultaat van een overgeorganiseerd en verkokerd beleidsapparaat. Door het ontbreken van een generale visie en een heldere regie is het moderne landschap dat we waarnemen en beleven, vogelvrij geworden. Vanuit die achtergrond is het niet verwonderlijk dat uitzichten en vergezichten in dit ‘belvédèretijdperk’ geen enkele status meer genieten: ‘zicht’ is uit en daarmee ook het overzicht en het inzicht.
Hoe kunnen we deze patstelling doorbreken en het landschap opnieuw de status verschaffen die het verdient?
In Frankrijk bestaat al sinds enkele jaren een beschermingsbeleid op het uitzicht en de horizon. Het is wellicht de moeite waard om daar eens kennis van te nemen, maar het is de vraag of zo’n beschermingsstrategie in een dichtbevolkt landje wel werkt en niet vastloopt in een uitzichtloos juridisch gekissebis. Het gaat hier bovendien niet om de bescherming van enkele parels, maar om de verzorging van een regionaal landschap met belevingswaarde en leesbaarheid als leidende principes.

Weg met de klassieke behoudstrategie

In het pas ingestelde Nationaal Landschap Drentsche Aa is nu een beleid uitgestippeld dat de generale en overkoepelende status van het landschap opnieuw moet activeren. Bij deze benadering vormt het moderne esdorpenlandschap het centrale uitgangspunt voor een gebiedsgerichte aanpak. Met de belangrijkste maatschappelijke groeperingen in het gebied is een integraal plan opgesteld met ‘behoud door ontwikkeling’ als leidend principe.
Deze modieuze Belvédèreslogan is niet zo vrijblijvend en sleets als op het eerste gezicht lijkt. Het is namelijk een misverstand dat je een bijzonder landschap als de Drentsche Aa kunt beschermen door het beleidsmatig op slot te zetten of van de boze buitenwereld af te schermen door een rode of groene contour. Of je het nu wilt of niet, ook het Drentsche-Aagebied ontwikkelt zich met de tijd mee en zal er over twintig jaar weer anders uitzien dan nu.
Dat neemt niet weg dat het Drentsche-Aagebied wel om een bijzondere aanpak vraagt. Het gaat hier immers om een uitzonderlijk leesbaar landschap dat als een caleidoscoop vanuit een steeds wisselend perspectief een veelkleurig beeld oproept van meer dan 200.000 jaar landschapsgeschiedenis. Niet alleen geologie en morfologie hebben het oppervlak van het fijnmazige stroomgebied gemald en geëtst, ook het actuele proces van landschapsvorming is hier en daar nog goed zichtbaar. Dit laatste is zonder meer uniek in het overgecultiveerde en aangeharkte Nederland. Bijzonder zijn ook de vele afwisselende dorpslandschappen die een afspiegeling vormen van vele eeuwen agrarische ecologie en van modern natuurbeheer, en niet te vergeten de verspreid liggende, halfnatuurlijke reservaten die als een spons zes millennia menselijke cultuur hebben opgezogen.
Het gaat hier kortom om een bijzonder regionaal landschap dat zich zorgvuldig moet kunnen doorontwikkelen. Dit vraagt om een beleid dat vooruitdenkt en veranderingen moet kunnen bijsturen, afremmen of blokkeren. Het gaat hier dus niet om een klassieke behoudstrategie die zich afkeert van elke verandering, maar om een offensief beleid dat het landschap opvat als een inspiratiebron voor zowel behoud als vernieuwing.

Mnemotechnisch ontwerpen

In de voorbereiding op de Vijfde Nota lanceerde het ministerie van VROM de ‘ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie’. Tot dusver is men er niet in geslaagd het ferm klinkende begrip om te zetten in nieuw beleid. Op het eerste gezicht lijkt dit anticiperende beleidsinstrument geknipt voor het in praktijk brengen van het Belvédèreprincipe ‘behoud door ontwikkeling’. Maar inmiddels is de vernieuwende aanpak in een groene nota van het ministerie van LNV in regelgeving ‘geneutraliseerd’ en wordt de zoveelste ambitie van de papieren Vijfde Nota in de kiem gesmoord. Den Haag zou er goed aan doen nieuwe beleidsambities eerst eens te toetsen op de werkvloer in de regio’s, alvorens deze te coderen in de nomenclatuur van VROM en LNV.
Het Nationaal Landschap Drentsche Aa vormt bij uitstek een proefgebied voor het uittesten van de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie. Het gaat hier immers om een zeer afwisselend esdorpenlandschap met een rijk, maar deels verborgen geheugen; als veldlaboratorium dus geknipt voor leerzame experimenten op het terrein van inrichting en beheer. Eerder is al opgemerkt dat leesbaarheid en belevingswaarde geschikte uitgangspunten vormen voor het concretiseren van de landschappelijke identiteit. Op het eerste gezicht lijken beide begrippen elkaar te overlappen en niet goed te onderscheiden. Een landschap met een hoge informatiewaarde heeft immers per definitie ook een hoge belevingswaarde. Toch is deze constatering zeker in het Drentsche-Aagebied maar ten dele waar. De informatiebank is hier slechts voor een deel beschikbaar, omdat we door de verdichting te maken hebben met een verborgen landschap.
Een belangrijke opdracht van de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie luidt dus: het door mnemotechnische ontwerpen weer visueel beschikbaar maken van een betekenisvol landschap. Daarnaast gaat het ook om de beleving van esthetische aspecten. Bij dit onderdeel spelen vooral belvédères, zichtlijnen en het visualiseren van context een belangrijke rol. Aan de hand van enkele concrete voorbeelden zal ik deze nog vrij algemeen geformuleerde opgave verduidelijken.
Het gaat hierbij niet om een deltaplan voor de herinrichting van het Drentsche-Aagebied, maar om een vorm van ontwerpend onderzoek waarbij verkenning en experiment vooropstaan. Deze nieuwe aanpak moet gezien worden als een tegenwicht tegen de instrumentele en sectorale verkokering van het landschap die in de afgelopen decennia geleid heeft tot een zorgwekkend geheugenverlies. Het gaat hier om een experimentele en lerende aanpak die het landschap als leefomgeving en recreatieruimte weer beschikbaar en avontuurlijker moet maken.

Het nieuwe Drentse arcadia

Eind februari viel ik bij het plichtmatig doorbladeren van een plaatselijk ‘bokkenblad’ van verbazing bijna van de stoel. Onder de vette kop Staatsbosbeheer maakt werk van de Kymmelsberg werd aangekondigd dat op verzoek van Dorpsbelangen Schipborg binnenkort zou worden begonnen met het panoramaherstel. Eindelijk na zes jaar werkt de rubriek ‘Doodzonde’ uit Noorderbreedte door in de alledaagse praktijk.
Ruim een maand later overkwam me bijna hetzelfde maar dan met de fiets. Als een reusachtig landmark blakerde de pas ontblote Kymmelsberg van zelfvertrouwen in de volle voorjaarszon. Op de terugtocht uit Groningen even het fietsje aan de kant gezet en in het strijklicht van de ondergaande zon uitgekeken over het nieuwe Drentse arcadia.

Hunebedden als lustobject en speelattribuut

Het hunebed is een triest voorbeeld van een tot de verbeelding sprekende antiquiteit met een verloren context. Sinds dit oudste archeologische monument is gebombardeerd tot speerpunt van cultuurtoerisme is het een speelbal geworden van een ongeremd fetisjisme. Binnen enkele jaren zijn kunstenmakers en entertainers erin geslaagd het eens zo eerbiedwaardige monument te degraderen tot lustobject en speelattribuut. Het kan geen toeval zijn dat deze deels door de overheid gefinancierde campagnes vergezeld gaan met allerlei vernielingen door het gebruik als zandbak of barbecue. Bij deze vorm van spektakeltoerisme is de landschappelijke situering volledig uit beeld geraakt. Zo kan het gebeuren dat het dubbelhunebed in Drouwen, onder de rook van het Hunebeddenmuseum, zijn laatste zichtlijn verloor door plaatsing van een tiental opzichtige vakantiebungalows.
Vroeger lagen de meeste hunebedden in het open heideveld of aan de rand van een es. Door ontginningen, bebossingen en dorpsuitbreidingen is de context heel anders geworden. In het verleden heeft men wel oog gehad voor een zekere landschappelijke inpassing en aankleding van de plek. Maar de ruimere landschappelijke context was alleen bij uitzondering een punt van aandacht. Juist die diversiteit aan decors zou een interessant uitgangspunt vormen voor een ontwerpopgave die weer oog heeft voor de landschappelijke situering, de zichtlijn en de evocatieve kracht van de plek.
Op de foto staat hunebed D15 ten noorden van Loon afgebeeld. Hier ligt een uitgelezen kans om bij de onlangs uitgevoerde sanering en reconstructie van het Taarloër veentje de landschappelijke relatie met het hunebed te herstellen. Foto Harry Cock.

Balloërveld: motorzaag in defensiebosjes

De verbrokkeling van het landschap tot een ondoorzichtig mozaïek is zoals gezegd een serieus probleem van pleistocene zandlandschappen. Vooral landschappelijke overgangen hebben hieronder te lijden, terwijl juist deze grenssituaties onze beleving kunnen verdiepen. Zij maken ons bewust van de verscheidenheid en de samenhang en leren ons hoe een landschap in elkaar zit.
Het uitgestrekte heidereservaat van het Balloërveld ligt ingeklemd tussen twee halfnatuurlijke beekdalen. Aan de westzijde loopt vanaf Visvliet naar Balloo een recreatief fietspad op de grens heide en beekdal. Maar tot voor kort werden beide landschappen aan het oog onttrokken door verwilderde perceelsranden en oefenbosjes van Defensie. Het struweel langs het dal werd onlangs door Staatsbosbeheer geruimd. Voor de fietsers ontvouwt zich nu een schitterend doorzicht op het meanderende beekpatroon met broekbosjes van afgesneden en verlandde bochten. Nu nog de motorzaag in de defensiebosjes, zodat we in de verte het Boerzand met z’n verwaaide Grove dennen weer kunnen zien stuiven. Foto Harry Cock.

De Strubben: onmogelijke opgave onder regiem van natuurbeheer
Het defensiereservaat De Strubben onder Schipborg vormt een archeologisch-historisch theaterstuk met een looptijd van vijfduizend jaar. De antiquiteiten liggen ingebed in een decor van heide, strubben, holt en es. Geschiedenis en natuur zijn hier vervlochten tot een miniatuurlandschap met boeiende contrasten en tal van ecologische gradiënten. Een paar jaar geleden werd dit terrein samen met het Kniphorstbosch en de omringende landbouwgronden uitgeroepen tot het eerste Archeologische Reservaat van ons land. Maar het geharrewar met de omwonende grondgebruikers maskeert de werkelijke problemen. Door onkundig beheer is er een verontrustende sterfte onder het eikenhakhout, terwijl de heide dichtgroeit met vuilboom en berk. Het ondoordacht dumpen van snoeihout maakt het terrein bovendien erg kwetsbaar voor bosbrand. Inrichting en beheer van dergelijke historisch ecologische reservaten vereisen zowel kennis als maatwerk. Een vrijwel onmogelijke opgave onder het huidige regiem van natuurbeheer. Foto Harry Cock.

Verborgen landschap 1

Een voordeel van een dichtgroeiend landschap is het verrassingselement. Er valt nog veel in te ontdekken en het spoorzoeken geeft sommigen een kick. De heideontginningen in de vorige eeuw hebben veel sporen uitgewist. Wat resteerde waren de reservaten die vaak door toeval zijn gespaard. Grote complexen als het Balloërveld hebben, even afgezien van de vaak storende defensiebosjes, hun openheid kunnen behouden en vormen, voor wie er oog voor heeft, een voorstelling van vele duizenden jaren cultuurgeschiedenis. Maar naast het Balloërveld is er nog een keur aan overhoekjes en beboste heideresten waar de tijd zijn littekens heeft gekrast. In deze nalatenschap vormen karrensporen een intrigerend verschijnsel. Zij zijn gevormd door het doorgaande verkeer dat in het mulle en dan weer modderige zand zijn weg zocht over de hooggelegen zandruggen. Ook al lijken de brede bundels van karrensporen willekeurig, in werkelijkheid volgen zij de officiële tracés van heerwegen, waarbij de reiziger zich liet leiden door kerktorens, reisgidsjes en postpalen. Karrensporen staan nooit op zichzelf. Zij vormen de puzzelstukken van een geërodeerde structuur en onderhouden een intensieve relatie met verwante elementen, als stuifzanden, voorden, bruggen en galgenbergen. Het gaat hier dus om een interregionale cultuurhistorische infrastructuur die de moeite loont om in kaart te brengen en te revitaliseren. Foto Harry Cock.

Verborgen landschap 2

Tot enkele jaren geleden lag de Galgenberg als een gehavend relict langs het fietspad in het Kniphorstbosch onder Anloo. Alleen de naam en een verzakte grenskei verwezen naar een onbekend verleden. De historische biografie van deze inmiddels gerestaureerde grafheuvel uit de Bronstijd kon aan de hand van oude archiefstukken worden gereconstrueerd en bleek interessanter dan menig deskundige of wichelroedeloper kon vermoeden. De grafheuvel markeerde een hooggelegen plek in het heidelandschap van de noordelijke Hondsrug, die eind negentiende eeuw werd gemaskeerd door de aanleg van een ‘bosplantage’.
Door zijn opvallende ligging in het open heidelandschap heeft de grafheuvel vanaf de Middeleeuwen meerdere gebruiksfuncties gehad: als locatie voor een galg langs de doorgaande karrensporen van de oude Groningerweg, als markeringspunt bij verschillende beweidingconflicten en als driemarkenpunt van Anloo, Schipborg en Annen. Bovendien vormde de strategisch gelegen Galgenberg een lieu de mémoire voor tal van historische gebeurtenissen, zoals een kleine maar dramatische veldslag in de Tachtigjarige Oorlog. Op een aantal herontdekte manuscriptkaarten wordt de centrale positie van de Galgenberg in de steeds veranderende landschappelijke configuratie voortdurend bevestigd. De oude schetskaartjes vormen een blauwdruk voor het herstel van betekenisvolle zichtlijnen. Foto Harry Cock.

Belvédères en zichtlijnen

Belvédères en zichtlijnen kunnen beschouwd worden als middelen om het landschap als diorama expressief te benutten. Belvédères zijn in Nederland schaars geworden en vormen niet meer een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap. Soms is het mogelijk, zoals bij de Kymmelsberg, met enkele eenvoudige ingrepen het verloren uitzicht weer nieuw leven in te blazen. Maar in veel gevallen is de verdichting onomkeerbaar. Toch loont het de moeite om in het huidige landschap ook weer nieuwe belvédères op te sporen. Dat bewees landschapsarchitect Harry de Vroome, die langs de Taarlose weg naar Ubbena in het kader van de ruilverkaveling een moderne belvédère schiep met een panorama over het heidelandgoed van Linthorst Homan. Deze ruim opgezette picknickplaats biedt zowel geborgenheid als een schitterend uitzicht.
Een handzamer instrument voor de verdieping van de belevingswaarde is de zichtlijn. Juist in een geborgen landschap kunnen zichtlijnen door een uitgekiende strategie onze zintuigen bij verrassing prikkelen, waardoor de beleving op scherp wordt gezet. In de Roldertorenroute vormt de torenspits het simpele leidmotief voor een fietstocht rond Rolde. Vanuit een wisselend decor en een steeds weer andere optiek ervaart de recreant de torenspits als een vast baken in de topografische ruimte. Een vergelijkbare sensatie beleefde de vroegere reiziger op zijn doortocht over het Balloërveld. Foto Harry Cock.

Kwetsbare ensembles

Het Drentsche-Aagebied kent veel plekken die hun evocatieve kracht ontlenen aan een stapeling van betekenissen of een opvallende historische gelaagdheid. Helaas vallen deze emotionerende ensembles voor wat betreft hun behoud, inrichting en beheer tussen wal en schip. In die zin zijn zij illustratief voor het verkokerde beleid.

1 De verstedelijking van de Hondsrug en de toegenomen recreatiedruk vereisen een nieuwe visie op de inrichting en het beheer van de aangrenzende landschapsreservaten. In het sparrenbos bij Hunebed D8 werd door onwetende jongeren uit Annen een grafheuvel vergraven bij het graven van een hutkom. Pas na dit pijnlijke voorval stonden de autoriteiten op scherp: de Douglassparren werden gerooid en er kwam een heel veld met verborgen ‘archeologica’ bloot te liggen, waaronder twee onbekende locaties van twee verdwenen hunebedden. In combinatie met een karrensporenreliëf en een oude veldwaterlossing en uiteraard het nog gave hunebed ontstond zo een interessant archeo-historisch ensemble. De veranderde configuratie met de nieuw ontdekte antiquiteiten vereist niet alleen een nieuwe inrichting, maar ook een beheersplan. Foto Harry Cock.

2 Reeds voor de oorlog vormde dit onafscheidelijke duo van keuterij en linde in Midlaren een smaakmaker in een reeks van VVV-gidsjes. Niettemin genoot alleen de geknotte linde, als oudste van Drenthe, een beschermde status. Twee jaar geleden werd de keuterij gesloopt en vervangen door een Zweedse cataloguswoning. De Rijksdienst Monumentenzorg wenste niet mee te werken aan een versnelde procedure. Foto Harry Cock.

3 Even buiten Midlaren ligt aan de rand van de Steenakkers de Hunenborg. Dit complex van twee forse hunebedden, die aan de oostzijde worden ingesloten door de erfjes van twee typische Drentse keuterijen, bezorgen de argeloze bezoeker een ware historische sensatie. Gealarmeerd door de afbraak van de eerder genoemde keuterij heeft Dorpsbelangen Midlaren Het Drentse Landschap ingeschakeld om dit unieke ensemble te
vrijwaren van een vergelijkbare teloorgang.

Trefwoorden