Toeval, aanleg en geluk zijn niet de enige en zeker niet de eerste succesfactoren in de ruimtelijke vormgeving van Groningen. Dat is gedrevenheid. Een grondhouding die gesprekspartners in verbale gevechten om het gelijk in de woningbouw wel eens als 'hardnekkigheid' omschrijven. Maar deze houding vormt wel degelijk de basis van de ruimtelijke ordening van de stad Groningen.

Deze woorden zijn van Niek Verdonk, voorheen Directeur Stadsontwikkeling, Bouwen en Wonen van de gemeente Groningen en tegenwoordig adviseur architectuur en stedenbouw bij dezelfde gemeente. Als er een persoon is op wie het begrip gedrevenheid van toepassing is, is het Niek Verdonk wel. ‘Het mooiste van die gedrevenheid is dat zij anderen raakt, aan het denken zet, enthousiast maakt. Een geslaagd plan wordt de standaard die nieuwe opdrachtgevers nog willen overtreffen. Zelfs critici raken meegezogen, zo niet door de feitelijke architectuur dan toch door de aanstekelijkheid van het proces’, zo schrijft Niek Verdonk in de inleiding van Woningbouw in Groningen 1978-1993. Een gesprek over de compacte stad.

In de stad bouwen is oneindig veel moeilijker dan nieuwe wijken rond de stad aanleggen. Niek Verdonk: ‘Dergelijke wijken noemen de Duitsers “Speckgürtel”, vetrollen die zoals het woord als zegt de stad doen uitdijen en eenvoudiger zijn aan te leggen omdat de grond goedkoper, het terrein maagdelijker en de ontsluiting gemakkelijker is. De dorpen en de grotere plaatsen op het platteland voeren een beleid waarbij het begrip compact bouwen niet bestaat.’ Verdonk illustreert dit met het volgende voorbeeld: ‘Ik was onlangs in Drachten op het industrieterrein en daar ben ik verdwaald. Als stedenbouwer was het een openbaring om te zien hoe extreem extensief en monofunctioneel daar wordt gebouwd. Hoe groot die oppervlakte is en hoe plat het daar is. Grote bedrijventerreinen die maar voor een zeer klein gedeelte bebouwd zijn. Onvoorstelbaar, wat een verspilling van ruimte!’

Groningse architectuurklimaat

De stadsontwikkeling in Groningen is schoksgewijs totstandgekomen. Ruim dertig jaar geleden werd in opdracht van de gemeente het Plan Goudappel gelanceerd, dat de binnenstad optimaal bereikbaar zou maken door grote verkeerswegen in de stad aan te leggen en de Oosterpoort af te breken. Volgens dat plan zouden veel gebouwen en delen van wijken in de binnenstad gesloopt moeten worden om ruimte te maken voor de autowegen. Als voorproefje werd de Steentilbrug verbreed en kreeg het Zuiderdiep asfalt van gevel tot gevel. Lewenborg zou de meest zuidelijke lob worden van een stervormige satellietstad.
Wethouder Max van den Berg heeft in de jaren zeventig de stad gered door de vernieuwing van de binnenstad en het verbeteren van de particuliere en later de coöperatieve wijken. De voortrekkersrol die Groningen onder leiding van Max van den Berg vervulde op het gebied van stadsvernieuwing en binnenstadsbeleid, werd onder wethouder Ypke Gietema voortgezet, waarbij meer aandacht werd besteed aan de kwaliteit van de architectuur en de stedelijke vernieuwing. Op instigatie van Gietema en gevoed met vooruitstrevende ideeën van stedenbouwkundigen als Maarten Schmitt, Anco Schut en Niek Verdonk kwam een stroom van nieuwe plannen tot stand. Groningen manifesteerde zich daarbij als een ‘laboratorium voor architectuur en stedenbouw’, zoals Ed Taverne, hoogleraar architectuurgeschiedenis, het ooit in Noorderbreedte omschreef, waarbij politici, architecten en historici nauw betrokken waren. Zo ontstond het veelbesproken en internationale bekende Groningse architectuurklimaat. In dat klimaat werden onder meer de plannen voor het Verbindingskanaal, het Academisch Ziekenhuis (AZG), het CiBoGa-terrein en Binnenstad Beter ontworpen. De Verbindingskanaalzone, vanaf de Sontweg tot de Westerhaven, is nu gerealiseerd en er is 100.000 m² bebouwd. De compacte stad in praktijk.

Kun je de binnenstad nu nog meer verdichten?

Niek Verdonk: ‘De lege plekken en de plekken voor transformatie in de stad worden schaars. De binnenstad is bijna vol. De ring rond de binnenstad kunnen we nog wel verdichten, maar dat moet op een intelligente wijze gebeuren. Je moet niet overal woontorens plaatsen. In samenwerking met wooncorporaties en projectontwikkelaars willen we voor deze opgaven vooraanstaande architecten opdrachten verstrekken. Er zijn ook wijken waar je zeer behoudend moet zijn. Een wijk als het Schuitenschuiverskwartier (tussen Damsterdiep en Nieuwe Weg, red.) moet je absoluut intact laten. Buiten de diepenring is de stad echter zeer extensief bebouwd. Neem bijvoorbeeld De Wijert. Daar is veel behoefte aan ouderenwoningen. In de centrumzone staat een sporthal die eruitziet als een loods, een platte éénlaagse bibliotheek en dito school. We willen onderzoeken of op die plek een woontoren gebouwd kan worden van wellicht 80 meter hoog, zoals er daar meer staan en waar men graag in woont. In de sokkel komt de sporthal, op de begane grond komen de school en de bibliotheek en ondergronds bouwen we een parkeerruimte. Dat is oneindig veel moeilijker dan een uitbreiding aan de rand van de stad. Maar het vergt veel minder ruimte.’

Pleinvrees

De Grote Markt is een stuk kleiner geworden en de Westerhaven is verdwenen. De open ruimtes worden op die manier sterk verkleind. Op de vraag of Groningen pleinvrees kent, antwoordt Verdonk: ‘Pleinen en andere openbare ruimtes moet je zo veel mogelijk behouden. Achteraf gezien vind ik het jammer dat de Westerhaven is bebouwd. Je had wellicht beter aan de randen van de Westerhaven kunnen bouwen. Een deel van dat programma had daar gerealiseerd kunnen worden. Ik zou meer extremen willen zien in de stad. Ik zou op sommige plaatsen tussen de Diepenring en de Rondweg hoog en slank willen bouwen om op die plekken extreem te verdichten en om daarmee andere gebieden meer open te kunnen houden.’

De gemakkelijkste weg

Niek Verdonk: ‘We zijn succesvol geweest in het omvormen van oude industriegebieden tot woongebieden met een zeer intensieve bebouwing, met vormen van woningbouw waarbij niet iedereen een eigen tuin heeft om te vermijden dat we te veel van de ruimte opvreten. Maar dat proces ging soms niet snel genoeg en de provincie heeft ons daarin te weinig gesteund. Dorpen als Winsum en Zuidhorn werden volgebouwd. Als wij ons quotum van acht- tot negenhonderd woningen per jaar niet haalden, dan mochten zij bouwen. Door de intensivering van de compacte stad waren wij niet steeds in staat die negenhonderd woningen te bouwen. Zo zijn er onder politieke druk van de provincie, de gemeenteraad en de projectontwikkelaars wijken ontwikkeld die, hoewel in trek bij de nieuwe bewoners, het landschap opvreten.’
Als ik vertel dat wethouder Willem Smink de uitbreiding De Eilanden langs het Reitdiep de grootste vergissing in zijn loopbaan vindt, stelt Verdonk: ‘Die uitspraak zal ik niet weerspreken.’

Meerstad

Tot voor kort werd er over het Groningse stedenbouwkundig en architectonisch beleid veel gepubliceerd in (internationale) vaktijdschriften en bezochten honderden architecten, stedenbouwkundigen en geografen de stad. Dit waren de paradepaardjes van de ruimtelijke ordening in Europa. De geweldige ambitie die Groningen destijds uitstraalde is de laatste jaren aanzienlijk minder geworden. Een plan als Meerstad wordt niet met veel verve gepresenteerd, en dat is jammer. Niek Verdonk hierover: ‘Daar heb je gedeeltelijk gelijk in, maar het enthousiasme is nog wel degelijk aanwezig. Meerstad moet je niet alleen zien als een wijk met achtduizend woningen, maar het betekent ook waterberging, het uitnemen van overtollige landbouwgrond, natuurbouw en industrievestiging. Daarmee hoef je niet in het zuiden, het westen en het noorden van de stad te bouwen en spaar je zo waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische gebieden. Dat is een geweldige uitdaging en het zet de Groningse traditie voort, evenals het Europark met Euroborg.’

Euroborg

Waarom worden de plannen van Europapark, Euroborg, Driebond, Eemspoort, Meerstad, kortom de hele oostkant, niet in elkaar geschoven als één planologische en stedenbouwkundige ontwikkeling? Verdonk: ‘Daar wordt aan gewerkt, maar er zijn verschillende stadia van bouwen. In Euroborg en Europapark gaat nu gebouwd worden en dat is over tien jaar gerealiseerd. Euroborg, het nieuwe voetbalstadion van FC Groningen, past in het thema van de compacte stad want je bent ook op korte afstand van de binnenstad. Het is een gebied waar veel functies vertegenwoordigd zijn. Er is achttien uur per dag leven. Als je dat vergelijkt met stadions van NAC of Roda dan wordt hier veel beter omgegaan met de ruimte. Daar zie je kleine sportcomplexen op zeer grote parkeervlaktes, ver van het centrum. Bij Euroborg, een gebied van slechts vierenhalve hectare, bouwen we een stadion met daaronder een parkeergarage van 1000 plaatsen, een hotelschool van 3000 m² voor 1800 studenten, 5000 m² kantoor, horecavoorzieningen, een bioscoop met 2000 plaatsen, een casino en een supermarkt. Vlak daarbij komt er nog 20.000 m² kantoorruimte en 180 woningen. Dit alles op een extreem kleine oppervlakte en deels in lagen boven elkaar. De parkeerplaatsen voor het stadion worden ook gebruikt door de studenten. Zo moet je dat doen, omdat de binnenstad vol is en we zuinig moeten zijn op de openbare ruimte en het openbare groen. Je kiest wel voor een moeilijke weg, want je kunt ook die kantoren en woonwijken veel makkelijker langs de rand zetten en langs de snelwegen.’

Groei is van alle tijden

‘Ik denk dat we niet de rest van de provincie op slot kunnen zetten. Groei is van alle tijden, maar het moet zorgvuldig gedaan worden, met respect voor de omgeving en het landschap. Uitbreidingen als de Borgmeren en Winsum zijn verschrikkelijk, ongemeen tragisch.
Daar komt bij dat de bevolkingsaantallen van de provincie afnemen. Waarom moet je dan zoveel bouwen? Waarom wil je in de Blauwe Stad duizend woningen bouwen voor de mensen uit de Randstad die ze als tweede woning gebruiken? Waarom moeten we überhaupt mensen uit de Randstad aantrekken? Je moet een veel restrictiever beleid voeren.
Drachten tot slot. Daar moet je intensiveren, verdichten en herstructureren. Daarvoor heb je een nieuw beleid nodig en dat moet komen van de provincie. Die heeft de bevoegdheid om dat te realiseren.’