Sinds januari 2019 vormen Haren, Ten Boer en Groningen met z’n drieën één gemeente. Maar wat kenmerkt nu de gebieden tussen Groningen en Haren, en Groningen en Ten Boer? Heeft dit grensland een duidelijke identiteit? Tijdens twee ontdekkingstochten door het gebied gingen Mark Sekuur en Sijas de Groot op zoek naar antwoorden.

Eerst durfde niemand het hardop uit te spreken. Maar naarmate de tijd verstreek en de plannen heel voorzichtig concreter werden, verdween ook langzaam het taboe. Het was rond 2016 dat de gemeentelijke herindeling – of kortweg ‘de herindeling’ – transformeerde van taboe naar ambtelijke term. De meeste inwoners konden of wilden zich er nog geen voorstelling bij maken.

Binnen de muren van de gemeentehuizen zorgde de aanstaande herindeling voor nerveuze activiteit. In deze hectiek en onzekerheid spraken de gemeenten Groningen, Ten Boer en Haren af dat de eigen identiteit te allen tijde overeind zou blijven.

De term ‘identiteit’, komt van het Latijnse idem: hetzelfde. Maar wat is identiteit precies? En wat betekent het voor onze leefomgeving? Tijdens Let’s Gro, het inspiratiefestival over de toekomst van Groningen, reisden we door het grensland tussen de drie gebieden. Ons doel? Ontdekken wat dit voor gebied is. Verborgen verhalen naar boven halen.

Zou het lukken om, met het landschap als leidraad, de identiteit van dit grensland onder woorden te brengen?

Kijken met verschillende ogen

Op een herfstige woensdagmiddag staan we bij de Kloosterkerk in Ten Boer. Hier hebben we een mooi uitzicht over het dorp. Ten Boer is altijd in beweging, zien we als we het uitzicht vergelijken met een foto uit 1925.

Sijas de Groot is theatermaker. Eentje met hart voor dialoog en bovengemiddeld veel interesse in onze omgeving. Mark Sekuur is sociaal geograaf en fotograaf, en onderzoekt de relatie tussen mens en plek. Als toerleiders nemen ze ons mee, eerst door Ten Boer en later door Haren. Maar let op: er wordt gerekend op de nodige input van de deelnemers. ‘We gaan de dialoog aan over het landschap.’

‘Hoe ingewikkelder het gesprek over de omgeving, hoe interessanter het wordt’, stelt Sijas. Mark en hij willen met klem niet alleen informatie geven, maar als groep met verschillende ogen naar het landschap kijken. Naar strakke lijnen, karrensporen, houtwallen en stugge klei. Ze hebben er zin in, en wij ook.

Ramptoeristen

Regen maakt een uitvaart vaak nóg treuriger. Het is op zaterdag aan de Oosterbroekseweg in Haren gelukkig zonniger dan je op een herfstdag zou verwachten. Perfecte omstandigheden voor een fietstocht door een gemeente die ter ziele gaat. Ze legt de laatste hand aan haar testament, terwijl wij vanmiddag zonder enige gêne voor ramptoerist spelen.

Met onze fiets aan de hand staan we op de grens van Groningen en Drenthe. ‘Wat zien we?’, vraagt Sijas. ‘Hoe kunnen we lagen toevoegen aan het landschap, zodat het zichtbaar wordt? En hoe maak je een grens zichtbaar?’

Trouwens, die grens – waar ligt die eigenlijk? Een van de deelnemers vraagt het zich hardop af. Een goede vraag. Nergens slagbomen, grenswachten of douanehokjes te zien hier. Er is überhaupt weinig uitzicht. Waar het gebied rond Ten Boer weids en open is, is het coulisselandschap hier veel geslotener. Compacter. Het wekt ook niet de indruk iets met de stad Groningen te maken te hebben.

Het landschap hier voelt authentiek. Toch zijn deze coulissen een stuk groter dan ze in de negentiende eeuw waren. Tijdens een enorme operatie met ruilverkaveling schaalde Staatsbosbeheer na de Tweede Wereldoorlog de boel op. Misschien wel een kenmerkend voorbeeld van hoe ons landschap een afspiegeling is van ons karakter – en daarmee ook van onze identiteit: we zetten het naar onze hand.

‘Vroeger schaatste ik hier in de winter, als het ondergelopen was’, vertelt een man van een jaar of zestig. ‘Als het ijs dun was en je boven een sloot schaatste, zat je zo tot je kin in het water. Onze ouders vonden het niet echt leuk. Maar dat was juist het spannendst.’

Armzalig volk

Ten Boer ligt op een bult, dat zien we duidelijk als we vanaf de Stadsweg het landschap op ons laten inwerken. Aan de andere kant zien we de bescheiden skyline van Stad de horizon oprekken. In zijn Naturalis Historia beschreef Plinius (in de eerste eeuw na Christus) deze plek en zijn bewoners al:

“Daar overspoelt de Oceaan in zijn ontzaglijke omvang tweemaal per etmaal met vaste tussenpozen een onafzienbare vlakte, zodat je je afvraagt wat het verborgen, onophoudelijk betwiste gebied nu eigenlijk is, land of zee. Daar woont een armzalig volk op hoge terpen en eigenhandig gebouwde stellages, die hun woningen doen uitsteken boven de hoogst bekende waterstanden. Wanneer de golven het omliggende land overspoelen, lijken de bewoners op zeelieden, maar als het water is geweken zijn het net schipbreukelingen. Dan jagen ze rondom hun hutten op de vissen die met het zeewater proberen te vluchten.”

Op wierden, naast de slenken, leefde het vee. Dat was voor dit bikkelende volkje heiliger dan de kerk.

Vanaf het jaar 1100 werd het land in dit gebied ontgonnen door Benedictijnen, vanuit de stad en vanuit kloosters in Thesinge en Ten Boer. Door middel van kaarsrechte ontginningswegen werd het land stukje bij beetje onder controle gebracht. Met molens pompte men het gebied droog, het water werd afgevoerd naar het ‘Lage Land’. Het moet eruit hebben gezien als Kinderdijk.

Wat zegt die controledrift over ons? Zegt het iets over onze cultuur, onze identiteit? Zijn de kaarsrechte sloten, geometrische akkers en netjes naast elkaar geplante bomen typisch Nederlands? Is dit landschap typisch Gronings? ‘Het is gewoon het meest praktisch’, merkt een man met racefiets schouderophalend op.

Kogels

Het bos bij Appelbergen, in Glimmen, heeft niet altijd de recreatiefunctie gehad die het nu heeft. Het gebied was lang een militair oefenterrein. ‘Er werd ook geschoten’, herinnert een man met een grijze baard en een zwarte muts zich. ‘Ik heb nog wel kogels uit die tijd.’ Decennia eerder, tijdens de Tweede Wereldoorlog, fusilleerden Duitse soldaten mensen in dit bos. Een huiveringwekkende gedachte op deze zonnige herfstdag.

Over de benaming voor dit gebied is overigens niet iedereen het eens. Waar vroeger de naam Appelbergen werd uitgesproken zoals-ie er staat (de meest fruitige manier), zet men tegenwoordig een accent grave op de eerste E. Ook een vorm van het jezelf aanmeten van een identiteit.

Sijas is vandaag uit op verbeelding. Hij spreidt zijn armen. ‘Werd hier op deze plek ook geoefend? En hoe precies? Kunnen we daar nog dingen van terugzien?’ Iemand probeert zich voor te stellen hoe het er hier had kunnen uitzien als het géén oefenterrein was geweest. ‘Dan was dit gebied misschien wel een woonwijk geworden. Kun je het je voorstellen?’ We moeten er niet aan denken.

Ons oog valt op een opvallend rond waterplasje waarin het rood, geel, bruin en oranje van de herfst fraai reflecteert. ‘Een grote spiegel met een lijst’, merkt iemand op. Het zou een pingo-ruïne kunnen zijn – die vind je in dit gebied. Maar is dit er ook echt eentje? We komen er niet uit.

Dwars door dit bos liep vroeger de weg naar Coevorden. Mark wijst naar een verhoogd stuk, een meter of twintig verderop in het bos: ‘Dat zou best eens een oud karrenspoor kunnen zijn.’ We knijpen onze ogen samen en zien een handelaar met paard en wagen, met zijn koopwaar hobbelend richting Groningen.

Kostbare tijd

De constatering dat het landschap rond Ten Boer vooral praktisch is, laten we even op ons in werken. Ondertussen fietsen we verder. In Thesinge stoppen we bij een boerderij waarvan één van de deelnemers kan vertellen dat de boer tegenwoordig in Duitsland boert. Hij runt daar verschillende boerderijen – een enorm bedrijf. Ambities die niet bij deze mooie, oude boerderij middenin het dorpje lijken te passen.

Van een van de fruitbomen in de voortuin valt een appel, niet eens zo heel ver van de boom. Onze blik glijdt langs een bewerkte, oud uitziende lantaarnpaal. Er hangt een kroontje om dat we niet kunnen thuisbrengen. Terwijl we fantaseren over de betekenis ervan, kan een voorbijganger ons helpen.

Het dorp blijkt elk jaar een stratenstrijd te houden, een zeskamp waarvan dit jaar de Molenkamp de winnaar was. Zijn hondje gaat aan zijn voeten zitten als de man vertelt dat hij al dertig jaar in Thesinge woont, waarvan de eerste vijfentwintig zeer gelukkig. De afgelopen vijf jaar moesten hij en zijn gezin constant verhuizen wegens aardbevingsschade.

De pauzes tussen zijn zinnen worden steeds langer. Moeizaam komt hij uit zijn woorden en hij slikt iets weg als hij vertelt over zijn ziekte. Hij heeft de ziekte van Alzheimer. Dat maakt zijn vrouw ook zo kwaad: ‘De NAM neemt ons onze tijd af’.

Dorpse sores

Vanuit Glimmen gaat de tocht noordwaarts. Hoe zit het eigenlijk met de verhouding tussen de stad Groningen en de omliggende gebieden? Van oudsher waren veel buiten de stad liggende gronden eigendom van de stad. Het heeft er wellicht voor gezorgd dat er nog steeds een bepaald gevoel van strijd is tussen Stad en Ommeland.

‘De centrale positie van Groningen als enige grote stad, op een prominente plek, is bijzonder. Maar de omringende gebieden horen echt bij de identiteit van de stad’, benadrukt Mark.

Haren nam altijd al een bijzondere positie in. Het fungeerde als buitenplaats voor rijke Groningers en had een ander soort relatie met de stad dan andere omliggende gebieden.

De lokale D66-fractie deed onlangs een poging de identiteit van de gemeente Haren te omschrijven. Die verschilt enorm met die van de gemeente Groningen, aldus D66. ‘Stadse sores’ versus ‘dorpse sores’: studentenhuisvesting en het Groninger Forum versus verenigingen en lokaal ondernemerschap.

Peter Achterberg, hoogleraar sociologie van de Tilburg University zei in 2014 in Trouw: ‘Bij identiteit gaat het erom wie je níet bent, tegen wie je je afzet.’ In hetzelfde artikel wees Leonie Cornips, hoogleraar in Maastricht en onderzoeker bij het Meertens Instituut, op het belang van schaalgrootte bij identiteit. Beide aspecten lijken naadloos aan te sluiten bij de kwestie ‘Haren versus Groningen’.

‘Het is wel opvallend dat Ten Boer niet moeilijk doet over de samenvoeging, terwijl Haren het niet ziet zitten’, merkt iemand op. De band tussen Ten Boer en de stad is nauwer, is al snel de conclusie. ‘In Ten Boer zie je de stad ook. Hier niet’, zegt Sijas, die nog altijd uit is op verbeelding. ‘Haren heeft toch wel echt een eigen identiteit’, stelt een man in een leren jasje. ‘Ik kan me voorstellen dat als je hier woont, je bang bent om te worden opgeslokt.’

Herinneringen

In Thesinge is de sfeer bedrukt als we weer op de fiets stappen. De wegen worden kronkeliger en we fietsen langs een oud gaswinningsterrein van de NAM. Het hoge hek met prikkeldraad steekt luguber de lucht in vanuit het kale landschap.

Als we een eind verderop in de luwte van wat bomen stilstaan en het veranderende landschap op ons in laten werken, sluit een groep wandelaars zich bij ons aan. Zonder aanmoediging vertellen ze dat ze het Groninger landschap prachtig vinden, dat iedereen het steeds over identiteit heeft, maar dat ze, lopend door dit landschap, pas begrijpen wat dat is.

We kijken allemaal op. Krijgen we hier het antwoord waar we naar op zoek waren? ‘Het wuivende graan, de luchten, de ruimte, de boerderijen en dorpjes die her en der opduiken.’

Er ontstaat een levendig gesprek. Zie je identiteit echt terug in het landschap, door wuivend graan? Eén van de wandelaars blijkt levendige jeugdherinneringen aan dit gebied te hebben. Vooral dat wuivende graan speelt een grote rol in zijn geheugen.

Maken herinneringen een landschap? En, daarop voortbordurend, een identiteit? Veel negatieve herinneringen verwijderen we, schrappen we uit geschiedenisboeken en uit ons landschap. Wat zien we bijvoorbeeld terug van ons aandeel in de slavenhandel? Of van het Nederlandse optreden in het huidige Indonesië? En wat gaan we met door aardbevingen getroffen panden doen? Breken we ze af? Verbergen we de gevolgen en bouwen we nieuwe huizen? Schrijven we nieuwe geschiedenisboeken?

Hier, in dit gebied, voelen we duidelijk dat de tijd het landschap schept. De filosoof Hegel zei het al: wil je het heden begrijpen, bestudeer dan het verleden.

Oliebollenlucht

Als we in het dorpscentrum van Haren voor de dertiende-eeuwse Nicolaaskerk staan, voelen we opeens de buzz van een dorp waar het goed gaat. Bij de oliebollenkraam is het druk en accordeonmuziek geeft het geheel een Frans tintje.

Sijas geeft ons een opdracht: ‘Alles begint met kijken. Daarbij moet je los zien te komen van je persoonlijke ervaring. Wat zie je?’

We kijken om ons heen. De vette lucht van versgebakken oliebollen kruipt in onze neuzen. Stilletjes aan beginnen we wat te verkleumen. Maar als we ons losgerukt hebben van onze persoonlijke ervaring zien we auto’s. Veel mensen, een groot deel grijs. Honden. Kerstversiering. Bankjes. Bijzondere lokale winkels, met hier en daar een keten. ‘Hoe komt het nou dat het in het centrum van Hoogezand of Eelde veel minder druk is dan hier?’, vraagt Mark zich hardop af.

Het speciale karakter van de winkels zou best het antwoord kunnen zijn op die vraag. Winkels die je nergens anders vindt, en waarvoor je speciaal hierheen gaat. Ze kenmerken deze dorpskern.

Grensbord

Op de grens van Groningen en Ten Boer staan we even stil. Een molen, een bruggetje en een prachtige boom maken dit een aangename plek. Op een bord staat dat dit de grens is tussen Stad en Ommeland. Met Groningen in de rug kijken we uit over de weilanden. Hoe zou dit eruit komen te zien als hier geen gemeentegrens meer loopt en Ten Boer, Groningen en Haren zijn gefuseerd? Misschien kan de volgende en laatste stop hier antwoord op geven.

We houden halt bij Hunzeboord, op het fietspad tussen de Pop Dijkemaweg en de Ulgersmaweg. Achter een rij statige bomen gaat een klein bedrijventerrein schuil. Aan de andere kant strekken weilanden met grazende paarden zich uit. Het is druk op het fietspad. Van het centrum van Groningen, door de oude wijken, fiets je eerst langs dit ‘tussenstuk’, voordat je in Beijum of Lewenborg uitkomt. Het is één van de groene vingers die zich vanuit het Ommeland uitstrekken tot in de stad.

Het slootje naast de bomenrij loopt precies waar vroeger de Hunze stroomde. Eigenlijk is dit slootje de reden dat hier Groningen ligt. We kijken ernaar en denken aan grenzen. Hier liep de oude grens, er is niets meer van te zien. De sloot is nietig en onopvallend. Bij de huidige grens – bij de molen en het bruggetje – staat een bord. Niet bepaald een creatief eerbetoon aan het landschap.

Zandweggetje

Op zaterdag eindigt de tocht tussen het dorp Haren en de stad Groningen. Essen heet het hier. Er wordt geboerd, maar we zijn vlakbij de bebouwde omgeving. Vroeger stond hier een vrouwenklooster.

In de verte zien we de Stoker en de Brander, en ook de contouren van het gebouw van DUO en de Belastingdienst zijn te onderscheiden. Op een paar honderd meter afstand komt een recent gerealiseerd stukje nieuwbouw schoorvoetend het grasland in. Toch voelt het hier landelijk.

Sijas doet nog maar eens een poging om de dialoog op gang te brengen en de verbeelding te prikkelen: ‘Welke vragen hebben jullie?’ We hebben vooral zin in warme chocolademelk, maar kijken toch nog maar eens goed om ons heen. Het is hier mooi.

‘We zien hier van alles. Maar wat is hier niet?’ De filosoof in een van de deelnemers wordt plotseling wakker. ‘Ik zie geen asfalt,’ constateert Sijas, ‘wel een zandweggetje.’

‘Wat gaat dáár gebeuren?’ Iemand wijst op het stukje nieuwbouw in de verte. ‘Gaat het verder oprukken?’

‘Ik denk dat ze hier wel met hun vingers afblijven’, stelt de man in het leren jasje. ‘Hier gaat niet meer gebouwd worden.’

We zijn het met elkaar eens: van dit soort plekken moet je afblijven. Het grensland zorgt voor ademruimte.

Nieuwe ogen

Met koude vingers en een tikje snotterig nemen we afscheid van elkaar. Hebben we vandaag de identiteit van Ten Boer en Haren gezien? We vragen het ons af.

Mark van den Tweel en Hank Bartelink pleitten in september 2017 in de Volkskrant voor meer waardering voor ons eigen landschap. Volgens hen zijn onze landschappen het fundament van onze samenleving. Het landschap geeft vorm aan wie we zijn. Aan onze identiteit, met andere woorden.

Misschien is de identiteit van een gebied wel ongrijpbaar. Identiteit wordt bepaald door de elementen die iemand persoonlijk aan een plek binden. Dat kan voor iedereen iets anders zijn. Identiteit heeft te maken met landschap en bebouwing, maar ook met wie er in een gebied wonen en wat je er wel of niet aan voorzieningen of winkels vindt.

Identiteit moet je voelen. En dat is best lastig in een paar uur.

Hoe verder?

Twee landelijke gebieden worden bestuurlijk opgeslokt door de stad. Wat gaat er de komende jaren gebeuren met het grensland dat wij in twee dagen doorkruisten? Welke gevolgen heeft de herindeling voor de identiteit van deze gebieden?

Gaat het stedelijke Groningen bijvoorbeeld ruimtelijk druk zetten op (lees: bouwen in) Haren en Ten Boer? Die kans lijkt nihil; burgemeester Den Oudsten liet in april 2018 al weten dat van stadsuitbreiding in het grensland absoluut geen sprake zal zijn.

En de dorpsgemeenschap in Ten Boer? Of de lokale ondernemers in Haren? Blijven die overeind? Zuigt de stad ze leeg of worden ze juist sterker dan ooit? Ontwikkelt Haren zich nog meer als woonplek voor de grijze elite en groeit de samenhang in Ten Boer tot ongekende hoogten?

Wat als een paal boven water staat: Groningen krijgt er twee geweldig mooie gebieden bij, en een groot aantal prachtige dorpen. Elk met hun eigen verhalen. We moeten samen het karakter van de nieuwe gemeente als geheel koesteren, en vooral de onontdekte delen ervan gaan ontdekken. Dan kan Haren Haren blijven en Ten Boer Ten Boer, maar zijn we samen Groningen.

Trefwoorden