Zeven tranen schreef Mariët Meester voor het muziek- en verhalenfestival in veenhuizen op 13 en 14 juli. Teksten over personen die op begraafplaats 'Het vierde gesticht' in het gevangenisdorp liggen. Wij mogen alvast twee tranen met u delen.

Traan III – Jannes Houkes

Ze hadden geen woorden. Niemand had woorden. De buren en de familie probeerden ze wel te vinden. ‘Flink zijn,’ zeiden ze dan tegen Anne en Theunis. ‘Flink zijn en schouders eronder.’ Even later zeiden ze het anders; dat ze hun kop óp moesten houden, dat ze er vast overheen zouden komen.

Het zoontje van Anne en Theunis was vermoord. Voor eeuwig zou hij zeven blijven. Op een zaterdag in juni 1952 speelde Jannes net als alle kinderen in Veenhuizen buiten. Hij kwam zijn moeder om een doos vragen. ‘Voor een vogeltje,’ zou Anne later zeggen, toen ze negentig was en in haar Daf naar begraafplaats Het Vierde Gesticht was gereden, zoals ze er vijfenvijftig jaar lang ontelbare keren naartoe was gereden, iedere zondagmiddag, eerst op de fiets met de rest van haar gezin, op het laatst alleen. ‘Nee, die doos was voor een konijntje,’ zou de man van zeventig zeggen die op zijn tiende de laatste was geweest die Jannes had gesproken. De ouders uit Veenhuizen die hun angst probeerden te bezweren, die bang waren dat ook hun kind door een man uit het gesticht zou worden meegenomen, zeiden jarenlang iets anders: dat Jannes ook wel een pestkopje scheen te zijn.

Jannes Houkes van zeven uit de Hospitaallaan was het meest onschuldige jongetje van de hele wereld. Blonde krullen, een open blik, de foto bewees het. Op etenstijd kwam hij niet thuis. Te lang gespeeld, te hard rond de ijskoepel gerend, waaronder ijs werd bewaard om medicijnen voor het gestichtshospitaal koel te houden. Zijn oudere broertje ging hem zoeken. Andere kinderen gingen hem zoeken, grote mensen gingen zoeken, het hele dorp ging zoeken. De een was in uniform, de ander in pilo pak, want ook verpleegden hielpen mee, zoals de putjesschepper, die in Veenhuizen zat omdat hij net als de andere verpleegden had rondgezworven of niet wilde werken. Het kind dat wist dat Jannes een konijn wilde vangen had de putjesschepper gezien, zijn voet in zijn kruiwagen, de armen over elkaar, heer en meester over de jongetjes. ’s Middags kregen de zenuwen putjesschepper Peters te pakken en nadat Jannes was gevonden in een greppel bij de ijskoepel, blauw door sterke handen, wit door stilstaand bloed, zijn broekje omlaag, werd Peters opgepakt en als het verachtelijkste vuil in een cel gesmeten.

Niemand had woorden. Nadat Jannes in een koets met zwarte gordijnen naar Het Vierde Gesticht was overgebracht, een volgkoets en een stroom rouwenden erachter, gingen de overgebleven twee zoontjes Houkes weer naar school, waar ook geen woorden waren. Dat hoorde zo, problemen benoemde je niet, flink moest je wezen.

Anne huilde iedere nacht. Theunis deed dan zijn best haar te troosten. Ze kregen er een kindje bij en gaven hem de naam Jannes. Theunis werkte in het gesticht waar de moordenaar had gezeten, toch bleven ze in Veenhuizen. Later werd hij overgeplaatst naar Leeuwarden, maar bij zijn laatste promotie werd hij opnieuw bewaarder in Veenhuizen. In 1989, op zijn sterfbed, zei hij tegen zijn andere zonen dat hij nu eenmaal voor deze loopbaan had gekozen, dan wilde hij die afmaken ook.

Anne bleef altijd pillen nodig hebben om te kunnen slapen. Voorbij de negentig begon ze in bed om haar moeder te roepen. Haar as en de as van Theunis werd bij het gebeente van de eerste Jannes gelegd.

Rust zacht lieve jongen.

Traan V – Frans Wesselingh

Hij had armen om zich heen gevoeld, zijn eigen armen uitgestrekt naar een lichaam met welvingen, holtes en geuren. Stil werd hij ervan, steeds stiller, tot hij het vertelde: hij wilde dit niet meer, hij kon het niet meer. Ze begreep het.

Op zijn dertigste trad Frans Wesselingh in bij de Orde van de Augustijnen en in 1969, de kerk was al kracht aan het verliezen, werd de boerenzoon tot priester gewijd. En toen begon het. In zijn vergezichten ging hij als missionaris naar Afrika, maar de Augustijnen stuurden hem naar Veenhuizen, om gevangenisaalmoezenier en parochiepastoor te worden. En zo kwam Frans, knappe Frans, slanke Frans, joyeuze Frans, Frans met de mooie haren, Frans uit het grote gezin, in een witte woning aan de Kerklaan terecht, de pastorie naast de roomse kerk, een huis van tien meter breed, tien meter diep en misschien ook wel tien meter hoog. Onder alle meubels zaten plaatjes waarop stond dat ze eigendom van Justitie waren. Boven had hij zeven slaapkamers, als je er een raam openzette bracht de zuivere lucht een concert van vogelgeluiden mee. Een tuin als een weiland was er, met bomen waar zijn eerste voorgangers bovenop hadden gekeken, latere voorgangers keken er tegenaan, en ondertussen waren ze zo groot geworden dat Frans er tegenop keek, tegen de eiken, de beuken en de kastanje die als wachters voor de pastorie stonden. Een rode beuk gaf zijn status aan, een geestelijke had in het justitiële stelsel een van de hoogste rangen.

Bij de pastorie hoorde ook een huishoudster. Frans en zij ruzieden; ze vertrok. De gedetineerden hadden zijn hart, evenals de tuin, het liefst in combinatie. Ze kwamen in ploegjes het gras maaien, ze harkten en kapten terwijl hij het fijnere werk met zijn bloemen en druiven deed. Had hij bezoek van gezagsdragers en zag hij zijn tuinmannen arriveren, dan onderbrak hij het gesprek en ging hen groeten. Sommigen bleef hij steunen tot na hun straf, hij reisde naar Latijns- Amerika om te zien waaraan ze zijn centen besteedden. Eenmaal liep hij er een kwaal op en zakte tijdens de mis voorover op het altaar.

Dertig jaar zette Frans Wesselingh zich in voor de gevangeniskolonie Veenhuizen. Was hij het niet eens met het dorpsbeleid, dan kreeg de burgemeester op zijn falie. Hij vergroeide met zijn tuinschort, wanneer je aanbelde kwam hij erin naar de deur. Over het geloof ontwikkelde hij dwarse meningen, in zijn preken leek hij een humanist. Vol genoegen zwaaide hij tijdens oecumenische diensten met de wijwaterkwast, op zijn verjaardag zaten katholieken en protestanten door elkaar. Dagelijks ruilde hij zijn krant tegen dagblad Trouw; hij wilde weten wat anderen dachten.

Het hart dat Frans Wesselingh zo genereus voor de gedetineerden had opengesteld, werd ziek in 2009. In zijn pastorie van tien bij tien bij tien lag hij alleen in een hoek. Nadat de Augustijnen hem ophaalden wilde hij zo snel mogelijk naar Veenhuizen terug. Terug, terug; niets anders zei hij nog. En hij ging terug, in een houten kist ging hij terug. Nooit heeft hij geweten dat gezagsdragers het beleid hadden veranderd, waardoor zijn laatste rustplaats niet meer door gedetineerden onderhouden zou worden. Dat zijn kerkgebouw een jaar na zijn dood werd ontwijd, bereikte hem evenmin.

Naast een flesje Lourdeswater zetten zijn broers en zussen een tuinkabouter op zijn graf.

 

Wij willen het gesprek over het landschap en onze noordelijke leefomgeving zo open mogelijk maken. Daarom kiezen we ervoor om geen betaalmuur op te werpen. Om onze journalistiek mogelijk te maken, hebben wij natuurlijk wel middelen nodig. Voor slechts 37,50 krijg je vijf keer per jaar ons tijdschrift thuisgestuurd. Noorderbreedte werkt niet alleen met de beste journalisten maar ook met topfotografen en vormgevers. Ons papieren tijdschrift is daarom telkens weer een cadeautje.Steun ons voor 37,50 per jaar