Hoe ziet de kaart van Noord-Nederland eruit door de ogen van een dier? Vergeet de mensenkaart en kijk met specialisten mee naar een ander land. Wilfred Alblas van de Vlinderwerkgroep Drenthe en coauteur van de verspreidingsatlas Dagvlinders van Drenthe 2007-2015 over de wereld van de heivlinder.

Het is goed mogelijk dat u nog nooit een heivlinder Hipparchia semele hebt gezien. Deze vrij grote dagvlinder is dan ook een meester in camouflage. Als hij met dicht gehouden vleugels op een stukje open zand zit, of op wat korstmossen of de stam van een grove den, valt hij bijna niet te ontdekken. Als hij eenmaal is opgeschrikt, flitst een opvallende oranje vlek met zwart oog op. De heivlinder heeft dan een fractie van een seconde de onderzijde van zijn voorvleugel laten zien en de waarnemer als het ware een knipoog gegeven: je ziet me… je ziet me niet! Door de voorvleugel razendsnel achter de achtervleugel te schuiven, verdwijnt het dier uit zicht. Daarbij weet hij zich ten opzichte van de zon zo te draaien dat hij zo min mogelijk schaduw geeft. En zie hem dan maar weer eens te vinden voor hij wegvliegt…

Een blik op de vleugels maakt onmiddellijk duidelijk dat de heivlinder familielid van het zandoogje is. Andere vertegenwoordigers van deze familie in Noord-Nederland zijn bijvoorbeeld het algemene bruin zandoogje, het bescheiden hooibeestje en de sterk afgenomen argusvlinder. Van de verschillende zandoogjes stelt de heivlinder de hoogste eisen aan zijn leefomgeving. Hij is strikt gebonden aan de zandgronden. Die delen van Groningen, Friesland en Drenthe met klei- of veengronden mijdt de heivlinder dan ook. Dat de ene zandgrond met zijn bril op de andere niet is, laat het verspreidingsbeeld op de kaart goed zien.

Deze soort moet het in zijn leefgebied hebben van open zand. Een eerste reden voor deze voorkeur is de bijzondere balts van de heivlinders. Waar andere vlinders gewoon paren, of in een baltsvlucht door de lucht dwarrelen, gaat bij de heivlinders het mannetje naast het vrouwtjes in het zand zitten. Hij klappert opgewonden met de vleugels, richt zich hoog op de poten, opent zijn vleugels en buigt zich voorover. Dan klemt hij een of beide voelsprieten van het vrouwtje tussen zijn vleugels. Daarna beweegt hij achteruit totdat de voelsprieten weer loslaten, loopt zijdelings om het vrouwtje heen en begint te paren. Zoals adolescente mannen op de dansvloer van de discotheek een vrouwtje versieren alvorens tot paarvorming over te gaan.

Het vrouwtje zoekt na de paring een heel specifieke plek om de eitjes af te zetten. Dit doet ze op of vlak bij een pol schapengras, maar alleen als zo’n pol in het open zand staat. Om zich te kunnen ontwikkelen hebben de rupsen warmte nodig en het moge duidelijk zijn dat zo’n sprietje gras in een kaal stukje ‘brandend’ zand veel sneller opwarmt.

Gebieden met open zand zijn in ons rijk bemeste Noorderland nog slechts te vinden op sommige heidevelden en in de duinen van de Waddeneilanden. Het Aekingerzand bij Appelscha is een topgebied voor heivlinders. Hier zijn nog stuifzanden waar je op een mooie dag tijdens de vliegtijd van heivlinders (half juli-half augustus) honderden heivlinders kunt zien. Ook de bezoeker van de blanke top der duinen maakt kans heivlinders te treffen. Daar verzamelen ze boven op het duin, of warmen zich op in de door menselijk gestruin op de duinhelling uitgesleten zandbanen.

Helaas worden de heivlinders steeds schaarser. De continue deken van stikstof die uit de lucht op hun leefgebied neerdaalt, is daar een oorzaak van. Hierdoor zien we duinen vastgelegd raken door lange grassen, pakketten grijs kronkelsteeltje en duindoorns. Op de heidevelden valt door beheerders bijna niet tegen deze ongewenste stikstoflast op te maaien, begrazen en plaggen. In de recente atlas van de dagvlinders in Drenthe staat dan ook dat het aantal kilometerhokken met heivlinders sinds eind vorige eeuw grofweg gehalveerd is. Hierdoor komt er nu een probleem bij voor deze toch al getergde vlindersoort: geïsoleerd geraakt in steeds verder van elkaar gelegen leefgebiedjes ligt inteelt op de loer. Eenmaal van een plek verdwenen zal deze soort, die zich slechts over een afstand tot vijftien kilometer verspreidt, deze niet snel opnieuw weten te koloniseren. Willen we ons blijven verwonderen over de knipoog van de heivlinder dan is zorgen voor schone lucht een must.