Nina van den Broek schreef Boerderijen in De Marne. Voor Noorderbreedte portretteert ze de bewoners. In de eerste aflevering Jakob en Mia Slob van boerderij Nijenklooster bij Kloosterburen. Harry Cock maakte de foto.

De dag kan niet mooier. Het heeft gevroren, de lucht is strakblauw en over het Groningerland ligt een zilverwitte glinstering. In de woonkamer van boerderij Nijenklooster kijkt Jakob Slob (86) tevreden naar buiten: het vriest en ‘daar wordt de kleigrond lekker rul van’. We zitten voor het raam in leunstoelen, de rest van de bewoonde wereld lijkt ver weg. Mia (84) komt binnen met de koffie. Ze is hier geboren, op een eeuwenoude wierde. Toen in 1204 werd besloten het Oldenklooster in het nabijgelegen Kloosterburen te scheiden in een mannen- en een vrouwenklooster, werd op deze wierde Nijenklooster gesticht.

Op de reden van mijn bezoek, mijn belangstelling voor de plek waar ze wonen, reageert Mia met een licht verbaasd schouderophalen. Al even weinig ophef wordt er gemaakt van het feit dat ze al zestig jaar boer zijn. Ploegen, zaaien, oogsten, seizoen in seizoen uit. Een tijdje terug, en Mia snapt zelf niet waarom, durfde ze opeens niet meer zo goed op de tractor te rijden. ‘Zomaar, opeens.’ Weer het lichte schouderophalen en dan een vragende blik in mijn richting.

Het logische antwoord dat op mijn lippen ligt, houd ik voor me. Deze mensen hebben hun eigen logica. Toen ze in 1957 begonnen hadden ze twee knechten en vier paarden. Nu wordt alles door machines gedaan. ‘In de tijd van mijn ouders’, vertelt Jakob, ‘liepen de knechten met zakken van honderd kilo kunstmest op de schouders naar het land. Nu wordt een zak van zeshonderd kilo met een heftruck opgetild en in de kunstmeststrooier gegooid.’ Jakob heeft zelf geen heftruck maar wel een zogenoemde hefarm waarmee hij de zakken kan optillen. Mia kruipt achter de computer. ‘De vrouw zoekt een foto op’, zegt hij. Even later verschijnt Jakob op het beeldscherm: gestoken in een blauwe overall en met een rode pet op zijn witte haardos, is hij in de weer bij zijn machines. ‘Ziet u’, zegt Jakob, ‘zwaar werk bestaat niet meer.’

Onlangs publiceerde het CBS gegevens over het aantal boerderijen in Nederland met een 85-plusser als bedrijfshoofd. Dat aantal lag in 2014 op 535 (op een totaal aantal boeren van ruim 65 duizend). Hiervan werkten er 170 zonder hulp vanuit de familiekring. Jakob en Mia – ze hebben een zoon die elders in het land woont – horen tot dit selecte gezelschap. Maar zelf vinden ze dat ze gewoon doen wat ze al hun hele leven hebben gedaan – en dat is nou niet iets om drukte over te maken. Het zestigjarig jubileum hoeft ook niet gevierd te worden. ‘Ach’, zegt Mia, en ze denkt even na, ‘Ach, nee.’ Wat ze me nog wel wil laten zien is de kelder. Als we de stenen trap, gemaakt van kloostermoppen, afdalen, komen we uit in een tunnelvormig vertrek met eeuwenoude plavuizen op de vloer. Met enige verbeelding is voor te stellen dat de kloosterlingen via deze onderaardse gang op vrijersvoeten gingen naar het nabijgelegen Oldenklooster. In een eenvoudig houten rek, nog gemaakt door Mia’s vader, staan de potten pruimen- en bessenjam. Een bezigheid die hier elk seizoen terugkeert, misschien al wel honderden jaren lang. Mia glimlacht en haalt de schouders op. Als ik hun bij het afscheid vraag of ze het goed vinden dat er bij dit stukje een foto van hen beiden geplaatst wordt, zie ik Jakob even naar Mia kijken. In een huwelijk van zestig jaar is een blik genoeg. ‘We houden niet zo van publiciteit’, zegt Jakob.