Hoe ziet Noord-Nederland eruit door de ogen van een dier? Vergeet de mensenkaart en kijk met specialisten mee naar een ander land. Theunis Piersma, hoogleraar trekvogelecologie aan de RUG en Waddenononderzoeker bij het NIOZ, over de wereld van de rosse grutto.

Misschien komt het als een verrassing dat wij naast onze nationale vogelsoort in Nederland – de grutto – nóg een grutto rijk zijn. Rosse grutto’s zijn bij ons de echte ‘Waddengrutto’s’, maar ver hier vandaan zijn ze de broedende grutto’s van de toendra. Maar daar, van Noord-Noorwegen all the way tot Alaska, kunnen ze pas in juni terecht. 

Zo komt het dat in mei, wanneer in de polders van Texel, Terschelling en Ameland de kuikens van ‘gewone’ grutto’s uit het ei kruipen, in diezelfde weilanden de rosse grutto’s in grote groepen en in grote concentratie zoeken naar emelten, de larven van langpootmuggen. Terwijl de grutto’s zich in die tijd zorgen maken over het lot van hun pasgeboren kuikens, zijn de rosse grutto’s bezorgd of ze een gewichtstoename met meer dan tien procent per dag lang genoeg kunnen volhouden om op tijd en met een goede conditie op weg te gaan naar hun toendrabroedgebieden, twee tot vijfduizend kilometer hier vandaan.

Alle grutto’s heten grutto omdat ze grutto-grutto-grutto roepen. Rosse grutto’s zijn wat gedrongener dan hun bijna-naamgenoten. Bij beide soorten zijn de vrouwen wat groter dan de mannen en wat grijzer van kleur. Waar de mannetjes van de gewone grutto’s zomers een warm oranjerood verenkleed met zwarte banderingen dragen, hebben rosse-gruttomannetjes een roestrood verenkleed en geen zwarte buikstrepen. ’s Winters onderscheiden gewone grutto’s zich vooral door de witte band in de vleugel en de uitgesproken witte stuit boven de zwarte staart (in het Engels: black-tailed godwits), doordat die contrasten ontbreken bij rosse grutto’s (bar-tailed godwits).

En of dat onderscheid tussen gewone en rosse grutto’s, en tussen grote vrouwen en kleinere mannetjes, nog niet genoeg is, hebben we in de Nederlandse Waddenzee ook nog eens te maken met twee ondersoorten, de eerste wat groter dan de tweede. Het grootste deel van het jaar, van augustus tot eind april, komen we in de Waddenzee voornamelijk de ondersoort tegen die in Noord-Scandinavië en Noordwest-Rusland broedt. Zo rond Koningsdag maakt die ondersoort plaats voor de rosse grutto’s die de hele winter hebben doorgebracht in westelijk Afrika (vooral in Mauretanië en Guinée-Bissau) en dan op weg zijn naar hun broedgebieden op de toendra’s van Taimyr in Noordcentraal-Siberië. 

Deze ‘Afro-Siberiërs’ hebben honger en haast, en zijn daarom wat minder kieskeurig in hun foerageerplekken dan de rosse grutto’s die hier overwinteren. De winterse rosse grutto’s foerageren voornamelijk op het Wad, en komen de eilandspolders alleen met hoogwater in om te overtijen. De gehaaste doortrekkers foerageren niet alleen dichter bij de Waddendijken, ze komen in sommige jaren in groten getale met zowel hoog- als laagwater de polders in om emelten te eten als aanvulling op de wormen die ze op het Wad verorberen. Want waar de gewone grutto’s het hier moeten hebben van regenwormen, zijn rosse grutto’s specialisten als het erom gaat zeeduizendpoten (een worm) en wadpieren (ook een worm) te vinden op het Wad. 

Rosse grutto’s vinden we daardoor op Wadplaten met wormen (en in mei ook in polders met emelten). Voedsel bepaalt in belangrijke mate waar ze voorkomen, maar vooral de overwinteraars letten ook scherp op gevaar, de kans om verrast te worden door jagende slechtvalken. Ze hebben een voorkeur voor open Wad, en overtijen het liefst op open zandplaten, plekken waar ze jagende slechtvalken goed zien aankomen. Als het even kan vermijden ze dijken en duinen. De Afro-Siberiërs nemen het dus, uit tijdnood geboren, wat minder nauw, maar hebben het voordeel dat zij juist van de Waddenzee gebruikmaken als de slechtvalken weg zijn om zelf te broeden.

Als de Afro-Siberiërs onderweg zijn van of naar West-Afrika kunnen we in open graslandgebieden op de route, in de Workumerwaard aan de westkust van Friesland bijvoorbeeld, kleine groepjes emelten-etende rosse grutto’s aantreffen. Al enkele tientallen jaren vinden we ze daar vooral in mei, maar hun oude Friese naam ‘heawylp’ verraadt dat dit niet altijd zo is geweest. Juli is immers de hooimaand, en een eeuw geleden kwamen rosse grutto’s niet tijdens de heenreis, maar op de terugreis van Taimyr naar Afrika, de gemaaide weilanden in. 

Legenda

groen: foerageergebied tijdens laagwater 

geel: meest geschikte overtijingsplekken tijdens hoogwater 

rood: gevaarlijke plekken, liefst vermijden 

grijs: terra incognito, alleen om heel hoog overheen te vliegen