Hoe ziet Noord-Nederland eruit door de ogen van een dier? Vergeet de mensenkaart. Kijk mee met Eddy Wymenga, ecoloog en mededirecteur van Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, naar de kaart van de gekraagde roodstaart. In de serie Anderland

Door Eddy Wymenga

Sommige algemene vogels zijn zo geleidelijk uit onze omgeving verdwenen dat de achteruitgang pas doordrong toen ze al schaars waren. De gekraagde roodstaart, een van onze fraaist gekleurde zangvogels, is daar een voorbeeld van. In broedkleed heeft de man een fel oranjerode borst in combinatie met een zwarte keel en een wit voorhoofd. De vrouw is onopvallend gekleurd en overwegend (grijs)bruin met een beige of lichtoranje getinte onderkant. Beide seksen hebben een roestrode staart. Frequent trillen met de staart is een opvallend kenmerk. 

Als trekvogel pur sang is de roodstaart maar een aantal maanden in ons land. Begin april arriveren de vogels in Noord-Nederland en in de loop van september zijn ze alweer vertrokken. De winterkwartieren liggen in de Afrikaanse Sahel, vooral in de meer of minder beboste savannes in zuidelijk Mauritanië, Senegal, Mali en Burkina Faso. Met hun gewicht van slechts veertien gram overbruggen ze de afstand van vierduizend  kilometer heen en vierduizend terug. Een prestatie van formaat zoals ook andere trekvogels laten zien. Het wekt elk voorjaar weer verwondering dat deze vederlichte trekkers erin slagen terug te keren.

In de Sahel heeft de roodstaart een duidelijke voorkeur voor de meer besloten landschappen met wat grotere en oudere acaciabomen. Vaak zie je ze op lage takken zitten, in de koele schaduw van de kroon van de boom. Vanaf die zitposten jaagt hij op insecten, soms ook op kale plekken op de grond. Ook in de Sahel is de wereld niet meer wat die geweest is. Het landschap heeft er de afgelopen decennia grote veranderingen ondergaan. Vooral de grote droogten in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw hebben geleid tot ontbossing. Het langzame herstel van de regenval heeft de situatie wel verbeterd, maar tegelijkertijd is de druk van de toenemende bevolking groter geworden. De meest grassprietjes ontkomen niet aan de grazende geiten en schapen. Ook bladeren van bomen moeten het ontgelden, sterker nog, deze zijn in de droge tijd het vervangende voedsel voor de miljoenen grazers. In kale bomen is niets te halen. Dat maakt het leven voor de roodstaart niet gemakkelijker.

In het verleden was de roodstaart voor veel mensen een bekende zomergast, en voor veel boeren en bewoners in Noord-Nederland is hij dat nog steeds. Bij aankomst in april laat hij veelvuldig zijn zingende gekras horen. De roodstaart broedde veelvuldig op boerenerven, in gaten in het dak, in nissen en holten, of in nestkasten. In de jaren dertig van de vorige eeuw was hij in nestkasten op de Veluwe talrijker dan de koolmees. Uit dat langjarige onderzoek weten we ook dat de soort in ons land met bijna negentig procent is achteruit gegaan. De huidige aantallen zijn nog maar een schim van vroeger. 

. De roodstaart zoekt bij voorkeur biotopen waar hij vanaf zitposten in bomen of vanaf afrasteringpaaltjes de omgeving kan afspeuren naar insecten. Niet zelden zoekt hij die op kale plekjes op de grond in de nabijheid van de boomwallen. Het is een typische broedvogel van besloten landschappen maar in al te dichte bossen zijn ze niet talrijk. De hoogste dichtheden in Noord-Nederland treffen we tegenwoordig aan in relatief open dennenbossen en de kleinschalige coulisselandschappen. Deze laatste zijn goed vertegenwoordigd in de Noardlike Fryske Wâlden, het Westerkwartier en verschillende kleinschalige landschappen in Drenthe. In open gebieden zijn niet of nauwelijks roodstaarten te vinden, hooguit op beboste boerenerven. Elders broeden ze in lage dichtheden. De dichtheden in de kleinschalige coulisselandschappen in Noord-Nederland zijn opvallend hoog, tot meer dan tien broedparen per honderd hectare. Het boek Vogels van Drenthe noemt voor de oudere dennenbossen dichtheden tot vijftig broedparen per honderd hectare, maar die zijn niet meer van deze tijd. Ook deze voorkeursbiotopen hebben een veer moeten laten. 

De kaart van de roodstaart beslaat a priori de besloten landschappen: kleinschalige coulisselandschappen en relatief open bossen. Overige halfopen landschappen kennen lage dichtheden. Het open landschap is voor de roodstaart terra incognita. Beslotenheid kortom, maar niet te dicht. Voor het bestaande kleinschalige coulisselandschap is het instandhouden van het voorkeursbiotoop nog een hele opgave, vooral om ruimte te blijven bieden aan oudere, goed ontwikkelde houtwallen, houtsingels, weelderige boerenerven en bloemrijke perceelranden. Niet zelden leidt de geest van gemeentelijke kapvergunningen en een te enthousiast landschapsbeheer tot verjonging van het landschap. Daar moet de roodstaart niets van hebben. Laat het voor hem maar mooi bij het oude.