Door Eddy Wymenga

Hoe ziet de kaart van Noord-Nederland eruit door de ogen van een dier? Vergeet de mensenkaart en kijk met specialisten mee naar een ander Nederland. Nu Eddy Wymenga, ecoloog en mededirecteur van Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, over de blik van de meervleermuis. 

Als de laatste vogels zich naar de slaapplaats spoeden, maken meervleermuizen zich op voor de nacht. Ongeveer een halfuur na zonsondergang verlaten ze hun verblijfplaats en volgen via vaste routes de kortste weg naar het water. Over brede vaarten en kanalen zoeken ze het open water op om er op insecten te jagen. 

De bewegingen van meervleermuizen zijn in duister gehuld. Alleen met een beetje geluk zien we in de late avondschemer een schim over het water vliegen. De dieren zelf daarentegen weten als geen ander de weg te vinden in het nachtelijke duister. Dat doen ze met echolocatie, waarbij ze hoge, ultrasone geluiden uitstoten die weerkaatsen in de omgeving. Ze vangen de geluiden weer op met hun oren. Echolocatie geldt als biologische sonar, waarmee met geluid de positie in het landschap wordt bepaald. Ook de prooien worden zo gelokaliseerd. 

De meervleermuis is een snelle en wendbare vlieger met een vleugelspanwijdte van 25-30 centimeter en opvallend grote poten. Net als de watervleermuis is hij specifiek gebonden aan water. Waar de watervleermuis kleine, beschutte wateren in besloten landschappen verkiest, zoekt de meervleermuis juist de grote waterpartijen en relatief open landschappen. Beide hebben een bijzondere aanpassing om (vlak) boven water te foerageren: met hun relatief grote poten zijn ze in staat om insecten van het wateroppervlak af te ‘harken’.

Meervleermuizen zijn vrij algemeen in het lage, waterrijke deel van Nederland. Ons land herbergt een belangrijk deel van de Europese populatie, althans in het zomerhalfjaar. De dieren trekken in de winter namelijk naar zuidoostelijke streken om daar in winterslaap te gaan. De winterverblijven van vleermuizen uit Noord-Nederland liggen vooral in Duitsland (denk aan de Eifel) en in de mergelgroeven van Zuid-Limburg. Ook in de duinstreek van Zuid-Holland zijn winterverblijven bekend. Eind maart, begin april keren de vleermuizen samen met de trekvogels terug en bezetten dan hun vaste verblijfplaatsen.

Over het sociale leven van de meervleermuis komen we steeds meer te weten, vooral dankzij het jarenlange onderzoek van Anne-Jifke Haarsma. Hij leeft in Nederland in een netwerk van kolonies, waar mannen gescheiden zijn van de vrouwen. Sterker nog, in Nederland zijn bijna vijf keer meer vrouwen te vinden dan mannen. Elders in Europa, vooral in Duitsland, worden juist meer mannen aangetroffen. De paring vindt al in het najaar plaats en de feitelijke bevruchting pas in het voorjaar. Vrouwen hebben mannen dan niet meer nodig en bezetten gezamenlijk de kraamkolonies, soms met meer dan honderd exemplaren bij elkaar. Vrijwel alle kolonies bevinden zich in gebouwen, en de soort is daarmee een echte cultuurvolger. De meeste kolonies bevinden zich tegenwoordig niet in oude kerken, maar juist in rijtjeshuizen uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Een voorwaarde is wel dat die op niet al te grote afstand van het water staan.

Door de kolonies tijdens het uitvliegen in de avondschemer te tellen weten we dat de populatie in ons land ongeveer 13 duizend dieren omvat, met in Friesland een kernpopulatie van meer dan 5 duizend vrouwen. Ze zijn daar vooral te vinden in het merengebied, de laagveenmoerassen en het noordelijk kleigebied. De kolonies liggen vaak in de dorpen in de directe omgeving. Van sommige kolonies, zoals die in de kerken van Tjerkwerd en Berlikum, weten we dat ze al bestaan sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. Meervleermuizen foerageren tot op tien tot veertien kilometer vanaf hun kolonie, en bestrijken op die manier een groot deel van het Friese merengebied. In Groningen, Noord-Holland en de noordelijke Friese klei zijn de brede vaarten belangrijke foerageergebieden. De dieren foerageren vlak boven het water op muggen en andere insecten. Vaak zoeken ze de luwte van oevers en rietkragen, zeker op de winderige grote meren. Ze hebben een hekel aan licht en mijden verlichte plekken, naar het schijnt vooral om predatie door uilen te vermijden. Wat dat betreft lijkt de glastuinbouw rond Berlikum en Sexbierum niet bevorderlijk voor de soort. 

Overdag een dorpsbewoner, ’s nachts een waterdier. De kaart bestaat dan ook in de eerste plaats uit grote waterpartijen in het relatief open landschap van Noord-Nederland. Naast de grotere meren, plassen en waterrijke laagveenmoerassen (Alde Feanen, Wieden Weerribben) staan bredere vaarten en kanalen op de kaart. Ze zijn van belang als preferente trekroutes, maar de meervleermuizen foerageren er ook. De nabijgelegen dorpen bieden ruimte voor huisvesting, ook al doen renovatie en al te voortvarende isolatie geen goed. Al de andere gebieden zijn terra incognita. Ze vliegen er om- of overheen, hoe hoog en waarlangs is nog steeds voor een belangrijk deel in duister gehuld.