Hoe ziet de kaart van Noord-Nederland eruit door de ogen van een dier? Vergeet de mensenkaart en kijk met specialisten mee naar een ander Nederland. Deze keer bioloog Rob Bijlsma, over de kijk van de wespendief.
Een wespendief is een roofvogel van buizerdformaat. Daar
houdt de gelijkenis onmiddellijk mee op. Alles aan een wespendief is namelijk
anders. Een trekvogel immers, die driekwart van zijn leven in tropisch Afrika
rondhangt, een insecteneter bovendien en een bosbewoner bij uitstek. Dat
laatste houdt in dat ze een geringe verspreiding hebben, overwegend beperkt tot
bossen op, of in de buurt van, zandgrond. Een zandige of fijnlemige bodem is
cruciaal omdat wespendieven nesten van grondbewonende sociale wespen uitgraven;
in zware grondsoorten als klei is dat niet eenvoudig. Sociale wespen maken
kolonies waarvan de grootte piekt op het moment dat wespendieven jongen in het
nest hebben (hartje zomer); de larven in de uitgegraven wespenraten vormen het
hoofdvoedsel van wespendieven.
In de …
Hoe ziet de kaart van Noord-Nederland eruit door de ogen van een dier? Vergeet de mensenkaart en kijk met specialisten mee naar een ander Nederland. Deze keer bioloog Rob Bijlsma, over de kijk van de wespendief.
Een wespendief is een roofvogel van buizerdformaat. Daar
houdt de gelijkenis onmiddellijk mee op. Alles aan een wespendief is namelijk
anders. Een trekvogel immers, die driekwart van zijn leven in tropisch Afrika
rondhangt, een insecteneter bovendien en een bosbewoner bij uitstek. Dat
laatste houdt in dat ze een geringe verspreiding hebben, overwegend beperkt tot
bossen op, of in de buurt van, zandgrond. Een zandige of fijnlemige bodem is
cruciaal omdat wespendieven nesten van grondbewonende sociale wespen uitgraven;
in zware grondsoorten als klei is dat niet eenvoudig. Sociale wespen maken
kolonies waarvan de grootte piekt op het moment dat wespendieven jongen in het
nest hebben (hartje zomer); de larven in de uitgegraven wespenraten vormen het
hoofdvoedsel van wespendieven.
In de broedtijd houden wespendieven er een enorme
actieradius op na, een indicatie dat hun hoofdvoedsel schaars is of slechts
plaatselijk algemeen genoeg is om profijtelijk te kunnen worden geëxploiteerd.
De prestaties van gezenderde vogels hebben ons geleerd dat ze tot tientallen
kilometers rond het nest kunnen foerageren. Vrouwen zijn daarbij ondernemender
dan mannen; uitstapjes van 20-100 km, wel telkens eindigend in een bosgebied,
zijn niet uitzonderlijk, ook niet indien ze jongen te verzorgen hebben. Nu is
de wereld van een wespendief sowieso ruim. Met helder zicht thermiekend op een
kilometer hoogte boven Berkenheuvel in West-Drenthe ziet een wespendief zowel
de bosjes en houtwallen bij Damwoude als het Veluwemassief. Sterker nog, de
kans is groot dat zij die gebieden kent. Het tussenliggende boerenland wordt
cirkelend en glijdend in straf tempo gepasseerd. Op macroschaal is het
landschap voor een wespendief een amalgaam van meer of minder geschikte bossen
met thermiek, voedsel, nestelgelegenheid of corridors om langsop te trekken, in
een bedding van te mijden thermiek- en voedselarme gebieden, zoals IJsselmeer,
veenkoloniën, zeekleigebieden, laagveenweides en steden.
In een eindeloze zee van bomen kiest een wespendief één boom
uit om zijn nest in te bouwen. De keuze van nestplek is van belang. Het gaat
immers om het voortbrengen van nageslacht. Alles moet daartoe optimaal zijn
ingericht. Misschien is dat ook zo, maar bij een vergelijking van de nestplek
met willekeurig gekozen punten in het bos bleek: elke boom in een bos voldoet
mits van enige omvang. De bescherming van het nest zit hem waarschijnlijk in
het heimelijke gedrag van oudervogels en jongen, en niet zozeer in de
verborgenheid van het nest. Zo scheert een wespendief met prooi vaak een laagte
in het kronendek binnen om ongezien onder boomtopniveau de laatste honderd(en)
meters naar het nest af te leggen. Niettemin is de predatiedruk het laatste
decennium sterk toegenomen: haviken lijden onder voedselschaarste (en
vergrijpen zich steeds vaker aan wespendieven en hun jongen) en boommarters
hebben hun intrede gedaan (ook geen lieverdjes). Die kennen het bos net zo goed
als wespendieven en profiteren van de huidige rage onder beheerders om het bos
half leeg te kappen.
Een wespendief is een gewiekste wespenvinder. Gezeten aan de
rand van een windworp, heideveld, kaalkap of zandpad, speurt hij in de kruinen
van bomen naar foeragerende werksters. Tegen het licht inkijkend vallen die
snel op. Een prooidragende wesp, per definitie op weg naar haar kolonie, is
gemakkelijk te onderscheiden van een ‘lege’ wesp: de dikke voedselprop tussen
de kaken zorgt voor een disproportioneel silhouet. Binnen de kortste keren
onderkent een wespendief de vliegpatronen van foeragerende wespen en is het
opsporen en uitgraven van de kolonie nog slechts een kwestie van tijd.
Wespendieven zijn waanzinnig goed in het beoordelen van bos als geschikt
wespengebied of niet. Elk jaar mijden ze enorme lappen bos, maar die lappen
zijn niet elk jaar hetzelfde. Ongetwijfeld hangt dat samen met variaties in
verspreiding en aanbod van wespen, maar ook met de activiteiten van andere
wespendieven. Vooral mannetjes zitten niet graag in elkaars vaarwater en houden
er goeddeels gescheiden activiteitsgebieden van ongeveer 3000 ha op na. Vrouwen
bestrijken grotere gebieden en zijn minder eenkennig in het gebruik ervan. Dit
vertaalt zich in een lage dichtheid, met in Groningen, Drenthe en Friesland
misschien niet meer dan resp. enkele, 50 en 15 paren. En hoewel bosbewoner én
plaatstrouw, heeft hetzelfde bos voor hun in het voorjaar een ánder aspect dan
in de zomer, is het voor een vrouwtje anders dan voor een mannetje, gebruikt
een niet-broedende vogel het bos anders dan eentje die jongen heeft te
verzorgen, en zijn de jaarlijkse verschillen in bosgebruik overweldigend.
Bepaald geen voorspelbare soort, die wespendief, ondanks dat ogenschijnlijke
recht-toe-recht-aan leven aan de leiband van wespen.