n vroeger tijden zochten monniken van het bij Stavoren gelegen klooster van Sint-Odulphus, apostel der Friezen, in de leegte van het Friese achterland naar afzondering en spirituele reiniging. In de stilte van waar nu het dorpje Hemelum ligt, was je dichter bij God, was de gedachte. Weg van het geklots en gehandel van de kust kon je God beter horen, misschien. In Hemelum, Himmelum in het Fries, stond van de dertiende tot de vijftiende eeuw een benedictijner klooster, gewijd aan de Heilige Nicolaas, bisschop van Myra en wonderdoener. Noem het toeval, of een samenloop van omstandigheden, dat het eerste en enige Russisch-Orthodoxe klooster van Noord Nederland, eveneens aan de bisschop van Myra gewijd, juist in Hemelum staat.

Friese jongens

Twee Friese jongens uit Sneek trokken in de jaren tachtig naar het Oosten, om zich in orthodoxe kloosters aan de Poolse oostgrens tot priestermonnik te laten wijden.
Toen ze terugkwamen heetten ze vader Onufry en vader Jewsewy. In 1999 namen ze het leegstaande protestantse kerkje aan de Buorren in Hemelum over, om het te verbouwen tot een ‘geestelijke ontmoetingsplaats’ voor orthodox gelovigen in het Noorden, Russen, andere Oost-Europeanen en Nederlanders, in totaal enkele honderden zielen.
Ze kleedden de kerk rijk aan met iconen (heiligenafbeeldingen), ze maakten orthodox-rode kruisen op de ramen. Er kwam een iconostase (iconenwand) uit Servië, die de kerkruimte scheidde van de altaarruimte, heilig en niet door leken te betreden. Een kamer achter het altaar werd vader Jewsewy’s cel. Hij werd de enige kloosterling; vader Onufry werd al eerder priester van de Russisch-Orthodoxe parochie in Groningen.
Het klooster ligt er mooi bij: een frisse wit met rode voorgevel, met boven aan het
puntdak een kenmerkend koepeltje in de vorm van een ui, of een vlam, zoals een andere uitleg luidt, symbool van Christus’ eeuwig licht.

Het is woensdag 2 januari, 20 december volgens de Juliaanse kalender, vijf dagen voor de orthodoxe Kerst. In de huizen aan de Buorren zijn nog wat resten versiering van onze eigen feestdagen over; lampjes, een ster voor een raam. In het pelgrimsverblijf van het klooster spreekt vader Jewsewy een gebed uit voor de thee van vier uur. Er zijn dadels met walnoten en de trouwste parochiane, Froukje van Eyck (72) uit Balk, is er ook.
Het is niet dat hij op een gegeven moment het licht zag, of gevolg gaf aan een roeping, zegt vader Jewsewy. Ze waren van huis uit katholiek. Zijn broer was eerder het pad naar het orthodoxe monnikschap opgegaan. Vader Jewsewy, student sociologie in Groningen, later vluchtelingenwerker in Zwolle, ging hem achterna, de boeken in, naar het klooster in Polen. Gaandeweg raakte hij ervan overtuigd dat de orthodoxe weg de ware weg was.

Trein

Vader Jewsewy is een indrukwekkende verschijning. Zwarte monnikskleren, rok,
kleed, randloos hoedje – een kloboek – op het hoofd, een lange grijze baard, perfect bijgehouden. Net een ayatollah. Hij heeft wat donkers in zijn trekken, huid, ogen. Geen doorsnee Fries. Indisch bloed, verklaart hij. Hij praat rustig, gedecideerd en vriendelijk.
Tot 1054 was er één kerk, met bruggenhoofden van West-Europa tot diep in het Midden-Oosten en Rusland. Toen Rome zichzelf als de belangrijkste ging beschouwen, met de Paus als Christus’ plaatsvervanger op aarde, scheidden de wegen van Rome en het Oosten. Niet de Oosterse kerken hebben zich afgescheiden, maar Rome, zegt vader Jewsewy. De kerk in het Oosten ging door op de oorspronkelijke weg, die terugvoert naar de kerken van de eerste christenen, in de eerste decennia A.D. Het is als een trein waar je opspringt, zegt vader Jewsewy. De trein begon te rijden na Christus’ verscheiden, langs stations in Syrië, Egypte, Servië, Griekenland en Bulgarije, tot in Vladiwostok toe. Hij rijdt gewoon door, ook als je niet opstapt. Een voordeel is dat hij vaker langskomt, voortdurend eigenlijk, je kunt altijd nog mee.

Eeuwen der eeuwen

Om vijf uur begint in het klooster een dienst; het ‘negende uur’ (verwijzing naar Jezus’ lijden) en de vespers. Het is donker in het kerkje, olielampen in roodglazen potjes zetten iconen en kruisen in een gewijd rood licht. Het is koud en stil. Froukje van Eyck stapt in haar winterjas over de laminaatvloer, buigingen makend, kruisen slaand voor heiligen. Overal staan bloemen, het ruikt scherp naar lelies in de kerk.
Vader Jewsewy komt binnen door een deurtje in de iconenwand, in vol ornaat, zwarte priestermantel, kloboek op het hoofd. Buigen, knielen, kruisen slaan, hoofd, hart, rechter- en linkerschouder. Hij zingt, bidt, reciteert, wat tussen zeggen en zingen in zit, repeterende zinnen, op steeds dezelfde toon, met een langer aangehouden lettergreep op het eind: ‘nu en altijd en in de eeuwen der ééuwen, amen.’
Het is een eredienst, staand uitgevoerd door twee personen. Vader Jewsewy en Froukje wisselen elkaar reciterend en zingend af, lezend uit het Horologion, het Boek der Uren, in het Nederlands, het Kerk-Slavisch, zes, zeven keer het Onze Vader, ‘Heer ontferm U, Heer ontferm U, Heer ontférm U’, tien, twintig, dertig keer. Een soort bezwering, waarin ze de genade Gods afsmeken, bijna anderhalf uur lang.
Deurtjes in de iconenwand gaan open en dicht, gordijnen opzij, zodat je vanuit de
kerk een glimp ziet van het altaar, een blik op het paradijs. Tegen het eind van de dienst gaat vader Jewsewy met een wierookvat het kerkje door, langs de heiligen aan de wand, Jezus, de Moeder Gods, Sint-Nicolaas en alle anderen. Onze gebeden stijgen als wierook op. Achter de ramen van een halfrond balkon op de eerste verdieping schijnt een groen licht, naar later blijkt van een lichtbordje dat de uitgang wijst.

God zelf

Aan de keukentafel gebruik ik met vader Jewsewy het avondeten. Froukje is naar huis.
Vanaf de muren kijken heiligen en orthodoxe geestelijken devoot naar de spijzen op tafel: rijst met paprika, bonensla, een glas wijn, gemaakt door een Macedoniër. Het is lekker. We praten. Tussen vragen en antwoorden door hoor je de keukenklok tikken.
De diensten zijn al eeuwen hetzelfde, de liturgie, de volgorde van handelingen. Hoe het moet, is bepaald op concilies van lang geleden. Wie is vader Jewsewy, wie is patriarch Kirill van Moskou om te bepalen dat het anders moet? De eredienst overstijgt tijd en individu. Het is een eerbetoon, bloemen, geuren, al wat blinkt. De soberheid van de monnik zit van binnen.
De kloostergelofte verdeelt de dag in acht uur gebed, acht uur werk en acht uur ontspanning: eten, slapen. Wat vader Jewsewy doet, gebeurt op duizenden plekken op dezelfde manier. Hij is alleen, maar in het besef dat hij niet de enige is. Duur en herhaling van het gebed brengen verdieping, je komt dichterbij. In een houding van deemoed zal God tot je komen, als Hij dat wil.
Hij hoeft niemand te bekeren. ‘Laat iedereen vooral zijn gang gaan.’ Vader Jewsewy werkt 24 uur per dag aan zijn innerlijke band met God. ‘Iedereen heeft zo’n band met God. Maar wie ben ik om te bepalen dat wat goed is voor mij, ook goed is voor jou? Niet ik kan invloed hebben op de weg die mensen moeten gaan. Het is God zelf die dat zal moeten doen.’

Innerlijk weten

Na het eten loop ik met vader Jewsewy over een stikdonker pad naar de Morra, het bij Hemelum gelegen meer. Er is geen maan en geen verlichting, in de weilanden is het even donker als tussen heg en struiken. Je ziet niet waar het pad loopt. Alleen door naast vader Jewsewy te blijven lopen, blijf je op het pad.
Hier loopt hij ’s avonds meestal, over het Morrapad, een gebedssnoer in de hand, het Jezusgebed biddend: ‘Heer Jezus, Zoon van God, ontferm u over mij, zondaar.’ Is hij nooit bang? ‘Nee, voor wie zou ik bang moeten zijn?’
Aan de oever van de Morra zie je als je goed kijkt het water, dat van een ander soort zwart is dan het riet eromheen. Aan de overkant van het meer de lichtjes van Koudum.
Na het avondgebed van tien uur, waarbij vader Jewsewy’s stem weer door de kerk zong, denk ik op mijn pelgrimskamer aan wat de monnik zei. Hij wíst dat God er was, het was een ‘innerlijk weten’, zei hij. Hij twijfelde ook weleens, maar daarmee hield God niet op te bestaan. De kamer is kaal, zoals het hoort, er schijnt een kaal licht. Op de gang staat een kast met orthodoxe boeken, in het groene licht van het uitgangsbordje.
In het klooster van Hemelum is alles zo heilig en vol betekenis dat je er wakker van kunt liggen, ’s nachts in je pelgrimsbed.

Beatrix en Bonifatius

De volgende ochtend om zes uur zie ik vanaf het balkon beneden in de kerk de rode olielampen alweer branden. Buiten is de Buorren nog in diepe rust. In de BMW van de buurman hangt een bungel onverschillig aan de achteruitkijkspiegel. Boven de kerkdeur brandt een lamp, het teken dat er een dienst begint en de mensen kunnen binnenkomen. In de kerk zit ik een kwartier in het donker.
‘Gezegend zij U onze God, … nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen amen.’ Vader
Jewsewy gaat in zijn zwarte mantel door de kerk, kloboek op, kaars of kruis in de hand.
‘Uw uitspraken zijn zoetheid voor mijn gehemelte’, reciteert hij, ‘… reeds voor de morgen
zijn mijn ogen open om uw uitspraken te overdenken.’ Het ochtendgebed, het derde uur, het zesde uur. We bidden voor Kirill, koningin Beatrix en Bonifatius van Dokkum.
Om half acht richt vader Jewsewy het woord tot mij. ‘Goedemorgen. Wij gaan zo dadelijk ontbijten.’ We eten krentenbrood, crackers en marmiet. We posten een brief voor Belgrado op het postagentschap in Balk. Terug in de kloosterkeuken drinken we koffie. Vader Jewsewy heeft nog dingen te doen. Ik krijg een zakje dadels mee. Buiten gaan de inwoners van Hemelum verder met waarmee ze bezig waren, met of zonder God. Vanmiddag om vijf uur brandt de lamp boven de ingang van Buorren 18.