De Koningsas is de groene zone tussen Assen en Groningen, een ideaal vestigingsmilieu voor wie een mooi landschap en/of een goede bereikbaarheid op prijs stelt. Door falend beleid echter, is de koninklijke allure van dit gebied de afgelopen veertig jaar sterk aangetast, betoogde stedebouwkundige Marinke Steenhuis tijdens een aan de Koningsas gewijd symposium.

Op het Keuningscongres van 1996 poneerde historisch-geograaf Hans Elerie de term Koningsas voor de groene long tussen Groningen en Assen, die wreed wordt doorsneden door een veelheid aan vervoersassen: de A28, de N34, het Noord-Willemskanaal, het spoor en lokale wegen, met doorsneden leefwerelden en veel verloren gebieden als gevolg.

Met de naam Koningsas hoopte Elerie het cultuurhistorisch zeer waardevolle Noord-Drenthe te reanimeren, maar sindsdien werd het er niet beter op. Inmiddels zitten er diverse pijnlijke zwarte plekken (industrieparken) op de groene long.

Toch heeft landschapshistorica Marinke Steenhuis, opgegroeid in Midlaren, hoop dat de patiënt met een stevige kuur weer valt op te lappen. Zij bestudeerde het landschap uit haar jeugd en blies de Koningsas-gedachte nieuw leven in tijdens een symposium in december op initiatief van Platform GRAS en de regio Groningen-Assen. Je hebt de snelle wereld waarin je met 130 kilometer per uur door het landschap stuift, en het langzame landschap zelf, de mooie groene coulissen van het beekdal. Misschien kunnen we via wat vriendelijke vestibules het snelle en langzame met elkaar verbinden, betoogde ook stedenbouwer Enno Zuidema twee jaar geleden in zijn visie voor het Regiopark Koningsas.

Iedere periode heeft haar eigen maatschappelijke claims; het landschap past zich voortdurend aan. Toen ze het Noord-Willemskanaal lieten graven, rekenden de toenmalige initiatiefnemers op nog een eeuw lang houttransport – om daarmee hun kosten terug te verdienen. Ze hadden de snelle opkomst van het wegtransport niet voorzien. Bij de aanleg van de A28 resulteerde een meetfout in de parkeerplaats bij de witte molen ter hoogte van Glimmen in een onvoorzien stukje moeras. In 1968 werd de aanleg van een ‘bulderbaan’ bij luchthaven Eelde geschrapt, om vervolgens ruim veertig jaar lang als een dreiging boven het landschap te blijven plakken en er wellicht op korte termijn toch te komen. ‘Daar begon misschien wel het proces waar we nu middenin zitten en waarbij de burgers het vertrouwen in de overheid verliezen’, aldus Steenhuis.

Bij de eigenheid van het landschap horen ook organisatievormen, zoals de arbeiderskolonie Filadelfia in Vries en de verschillende boermarkes die de woeste gronden voor de gemeenschap vormgaven. Zijn deze publiek-private samenwerkingsvormen nog te reanimeren?, vroeg ze zich af. Want ze horen zo bij Drenthe.

Steenhuis was uiterst kritisch over ‘de laatste veertig jaar planningsplanologie’; die heeft veel oude structuren kapotgemaakt en oude relaties doorsneden. Wat een tegenstelling met de planologische inzichten van tachtig jaar geleden! Aan het begin van de vorige eeuw had Hendrik Jacob Keuning (later hoogleraar sociale geografie in Groningen) in de traditie van zijn tijd een streekplan gemaakt voor Noord-Drenthe. Toen al zette de latere naamgever van het Keuningscongres de groene kwaliteiten van het landschap centraal. Hij beschreef Noord-Drenthe als een magneet voor recreatie. Een waar ‘ontspanningslandschap’, ook bereikbaar voor arbeiders die op hun bromfiets uit de stad kwamen. Een landschap dat veel te bieden heeft, ter versterking van lichaam en geest. Keuning beschreef het als een personage: een boeiende persoonlijkheid met een eigen genre de vie. Zonder in natuuractivisme te vervallen schetste Keuning de spankracht van het landschap in relatie tot het vele natuurschoon. Hoeveel gebruik door de mens kan een landschap aan zonder te bezwijken?

In Keunings ogen waren de grootste bedreigingen van het landschap kunstmest, waardoor boeren ook schrale gronden konden bebouwen, en ‘wildbouw’ aan woningen. Op beide fronten is het niet gelukt de mens in te tomen. De Provinciale Planologische Diensten persten het zo fraai beschreven vrijetijdslandschap in de jaren zeventig wel in beleidsplannen. Ook die hebben de schoonheid ervan niet bewaard. De pennen van de beleidsmakers hebben de eigenheid eruit geschreven – met de Regiovisie als smartelijke slagroomtoef, concludeerde Steenhuis. Er is geen sprake meer van behoedzaam inpassen van nieuwe verkeersaders of bedrijvenparken of van afstemmen op de lokale orde. Zonder dragende constructie zijn industrieparken als losse vlekken in het landschap gelegd. De centrale planning heeft Noord-Drenthe vermorzeld.

De ruimtelijke ordening gaat een spannende periode in nu de rijksoverheid die teruglegt bij gemeenten, aldus Steenhuis. Tezelfdertijd stort het oude verdienmodel in. Gemeenten kunnen niet langer eenvoudig verdienen door boerengrond om te vormen tot bouwgrond. Wat nu? In krimpregio’s zoeken senioren naar nieuwe collectieve woonvormen. Kunnen ze misschien aansluiten bij de oude kolonievorm? Het onderhoud van het landschap wordt meer en meer een zaak van de burgers zelf, is een revival van marke-structuren denkbaar?

Twee lichtpunten zijn het vermelden waard: de regio Groningen-Assen benoemde vorig jaar een ‘gebiedsintendant’, om de intensieve bouwplannen in de regio te herprogrammeren vanuit een andere invalshoek. Als ontspanning nu echt tot de melkkoe van Noord-Drenthe wordt gemaakt – en de hunkering om huizen te bouwen en bedrijventerreinen aan te leggen dus onderdrukt kan worden – is er nog hoop voor de schoonheid en eigenheid van Noord-Drenthe. ‘De aanwijzing van het gebied tot stedelijk netwerk rijden we dan als voldongen fictie naar de vuilstortplaats. En voor Hans Elerie richten we een bronzen beeld op’, concludeerde Dirk Sijmons, voorzitter van het kwaliteitsteam Regio Groningen-Assen.

Ondanks het kritische betoog en de gevoelige opsomming van wat we kwijt zijn, was Steenhuis niet pessimistisch over de toekomst: ‘In het oog van de orkaan – met een planologisch vacuüm – is alles vloeibaar. De bouwcrisis kan een kans zijn voor de Koningsas.’