Midden op de vlakke klei tussen Oosternijkerk en Nes in het verste noorden van Friesland staat de oude kop-hals-rompboerderij van Gerrit Breteler en Anke Bijlsma. Een droge septemberwind blaast over de kletsnat geregende, voor het merendeel al geplunderde zwarte akkers. In de verte, afstekend tegen de Waddenzeedijk, is nog een boer bezig met aardappelrooien.

Uit de boomsingel om de boerderij heen missen een paar exemplaren: iepziekte. ‘We kochten deze plek in 1995’, zegt Breteler. ‘Een opknappertje en dat is nog zo. De boerderij dateert uit 1768 en heeft een verlengd voorhuis. Op onze eigen eenvoudige manier zijn we al jaren bezig om de boel langzaam terug te brengen in z’n oorspronkelijke staat. Om de boerderij eer aan te doen.’
Alles aan Gerrit Breteler (57) ademt verzet tegen de oppervlakkigheid van de moderniteit. Tegen de huidige machtsverhoudingen in de economie en in de kunst. Z’n lange haren, de stek waar hij woont met vrouw, twee kinderen, twee honden, drie paarden en een pony, z’n blik op de wereld, z’n ambachten. Hij is een duizendpoot: zowel zanger en liedjesschrijver als dichter, zowel toneelschrijver als schilder. Van Lit ús dêrom drinke zijn meer dan zesduizend exemplaren verkocht, uniek voor een Friestalige cd. Zijn toneelstukken worden honderden keren opgevoerd in dorpshuizen en cafés op het Friese platteland. Breteler raakt een snaar. Omdat hij een verhaal heeft.

‘Echte allochtoon’

‘Ik ben een geassimileerde Fries’, grapt hij. ‘Een echte allochtoon.’ Afkomstig uit Twente verhuisde hij met z’n ouders naar Friesland op z’n zestiende. Vader kwam uit Twente, moeder was Friezin. ‘Via de broers van mijn moeder kwam ik terecht in de wereld van kleine boeren rond Tytsjerk en Ryptsjerk. Alle koeien hadden een naam, werden in het dorp zelf geslacht. De slager en de smid zaten naast elkaar in de kerk. Je kon het leven nog af op de fiets. Ik heb dat als kind enorm geromantiseerd. Ik wilde graag meedoen, erbij horen.’
Nu, meer dan veertig jaar later, is Gerrit Breteler de kunstenaar van de krimp – een woord dat nog niet eens bestond toen de MKZ-crisis in 2001 zijn ogen opende. ‘Opeens bleek ik te leven in een wereld waarin mensen het vee massaal afmaakten. Het raakte me diep in mijn wezen. “Fryslâns hert leit iepen”, dat was een dichtregel van een boer hier uit de omgeving die z’n koeien in blauwe containers had liggen. Hier is iets fundamenteel mis, dacht ik toen. Met deze cultuur. Het was de uiterste consequentie van de schaalvergroting, de industrialisering van de landbouw die met Sicco Mansholt is begonnen. Die ontwikkeling heeft desastreus uitgepakt, voor de mensen op het platteland, maar ook voor het landschap.’
Tel daarbij nog de versnelde secularisatie op, en Breteler had zijn thema te pakken. Geen mensen meer in de kerk, geen kinderen meer naar school. ‘Een dorp als Nes heb ik zien veranderen. Krimp, daar was geen visie op.’

Kneppelfreed

Authenticiteit, daar heeft Breteler iets mee. Na z’n afstuderen aan de Vredeman de Vries-kunstacademie in Leeuwarden (op een scriptie over Vermeer en illustraties voor de Kroegverhalen van Simon Carmiggelt) vertrok hij met collega-muzikant Ernst Langhout voor een jaar naar Schotland. Na terugkeer begon hij de band Kneppelfreed: doedelzakken, violen, meerstemmige zang, Friestalige teksten. Toen na vijf jaar de benzine op was, greep hij terug op Iers-Schotse roots in folkbands als The Hones en Fling. Maar pas met z’n solo-cd Lit ús dêrom drinke uit 2004 leek hij z’n bestemming in de popmuziek te hebben gevonden: met donkerbruine stem gezongen melodieuze, melancholieke liedjes over het leven, de liefde en de dood. De tweede cd verschijnt eind dit jaar.
Rebels oneigentijds is ook zijn fascinatie voor de zeventiende eeuw, als schilder en als toneelschrijver. ‘Het eerste stuk dat ik in het Fries vertaalde, was Moortje van Bredero.’ Zijn schilderijen, vooral zijn portretten, verraden een grote voorliefde voor het licht van de oude meesters. ‘Hoe extravert ik soms op andere gebieden ben, met dat schilderen heb ik iets introverts, iets autistisch. Volgens de Franse schrijver Michel Houellebecq is de schilderkunst failliet. Een enorme revolutie heeft op dat gebied plaatsgevonden. Het ambacht is onbelangrijk geworden. Er is een panische angst voor mensen die nog iets hebben met de schilderkunst van de zeventiende eeuw. Het is bon ton om Bach geweldig te vinden, maar kom niet aanzetten met Rembrandt en Anthony van Dyck.’

Achmea Culpa

Z’n maatschappijkritiek kon hij kwijt in recente toneelstukken als Katarsis (170 keer opgevoerd) en Kredo (140 keer opgevoerd, loopt nog tot maart volgend jaar). Het gezelschap Achmea Culpa, met echtgenote Anke Bijlsma als stralend middelpunt, brengt kleine producties, gemaakt met een minimum aan middelen en zonder structurele provinciale subsidies. Het zijn kluchtige stukken voor twee acteurs die volkse humor combineren met sociale thema’s. Katarsis ging over de teloorgang van het boeren- en vissersbestaan, Kredo over de verschuiving van de menselijke maat in de zorg.
Het zoeken naar een ethische norm in een tijd die God heeft doodverklaard, dat is de tegendraadse rode draad die door het kunstenaarschap van Gerrit Breteler loopt. In het Friese circuit van critici krijg je daar de handen niet snel voor op elkaar. Zijn toneelstukken zijn niettemin een groot succes, al schenkt de Leeuwarder Courant er nauwelijks aandacht aan. ‘Dat bewijst dat we een open zenuw raken. We zijn op een of andere manier de underdog. Alle aandacht gaat naar Tryater. Misschien is dat ook wel goed. Je blijft scherp. We raken niet geïnstitutionaliseerd.’
Sinds kort probeert Breteler, fervent NRC-lezer, bruggen te slaan naar de Randstad. ‘Ik kan me hier wel dood ergeren, maar dat levert niet veel op. Ik dacht, ik stap over de provinciegrenzen heen. Ik heb optredens in Nieuwspoort gedaan, heb goede contacten met politici als Joop Atsma, journalisten als Frits Wester.’
Tijdens de Conventie van Achlum eerder dit jaar trad hij temidden van landelijke kopstukken op, niet alleen als zanger, ook als spreker. ‘Je kiepert een emmer vol intellectuelen leeg in zo’n Fries dorp en de vonken spatten er van af.’ Met denkers als Erik van Bruggen, onder meer specialist in campagnestrategieën, probeert hij de krimp ook in Amsterdam en Den Haag op de agenda te krijgen.
Bekende stenen des aanstoots zijn natuurlijk het rommelige windmolenbeleid, de Centrale As van Drachten naar Dokkum, ‘zo’n vierbaansweg van niets naar nergens’, en de afvaloven in Harlingen. De plattelandspolitiek krijgt megalomane trekjes, vindt Breteler, en bij hem ontstaan dan tegelijkertijd melancholieke trekjes. Het isolement van het platteland maakt dat bestuurders makkelijker wegkomen met schijnoplossingen, zo lijkt het. Een radicaler beleid is nodig. ‘We hebben het hier in essentie over een mondiaal probleem. Wereldwijd hebben nog nooit zoveel mensen in steden gewoond. Zeven miljard mensen moeten nu te eten hebben, daar zou eens een symposium over moeten komen. Het is onbegrijpelijk dat het eten zo goedkoop blijft, terwijl we bakken met geld uitgeven aan de Ikea’s en al die shit.’

Kolonisering van de periferie

Een beleid om krimp tegen te gaan kan daar niet omheen, denkt Breteler. Het isolement, de kolonisering zou je ook kunnen zeggen, van de periferie heeft te maken met economische en intellectuele machtsverhoudingen, die aan de kaak moeten worden gesteld. Hij doet dat op een toegankelijke manier. ‘Ik mag graag bruggen bouwen van het platteland naar de kunst. Ik probeer ervoor te zorgen dat wat ik maak verstaanbaar blijft, ook voor mensen die nooit een boek lezen en nooit naar theater gaan.’
Kwaliteit van leven, daar gaat het hem uiteindelijk om. Niet alleen voor de Randstad en de steden, ook voor de gehuchten en de dorpen. En hier komt ook weer het gemis van religie om de hoek kijken, te definiëren als het zoek geraakt zijn van ethische normen.
‘Kant geloofde in de “goede wil”’, zegt Breteler. ‘Je ziet nu dat bijvoorbeeld een filosoof als Charles Taylor daar weer naar kijkt. In tegenstelling tot het calvinistische “wij zijn tot alle kwaad geneigd” staat de moed die nodig is om te kunnen zeggen: “en toch geloof ik in de goede wil.” Het abstracte idee van God is niet aantrekkelijk meer, oké. Maar dan is er nog dat andere, grote abstracte idee, het idee van de liefde.’

Trefwoorden