Bram Esser schrijft verhalen over bijzondere plaatsen in Nederland. Vooral grenzen hebben zijn warme belangstelling. Via internet ontmoette hij begin dit jaar Henk Opheikens, kenner van grensstreek de Lethe.

Uitgestrekte vlaktes met aan de horizon een bosrand, het landschap dat sinds de ruilverkaveling zo kenmerkend is voor Oost-Groningen. Henk Opheikens heeft me met zijn auto opgepikt bij treinstation Winschoten en nu rijden we richting de Lethe, een strook land langs de Duitse grens. Opheikens kent dit gebied op zijn duimpje, hij is er opgegroeid en na zijn werkende bestaan in de landbouwvoorlichting, is hij er als gids actief geworden. Het staat vooral bekend om zijn smokkelverhalen en dat is ook de reden van mijn bezoek. Wie over de grens schrijft, zal ook over smokkelaars moeten schrijven.

De zon schijnt en we zoeven soepeltjes over het gladde asfalt. Op de oevers van een sloot liggen nog plakkaten sneeuw. Hier en daar zie ik langs de weg een verdorde bos bloemen liggen of een mandje met rozen staan. Als ik Opheikens ernaar vraag, vertelt hij over het mysterie van polderblindheid. ‘Sinds de herverkaveling is het hier net de polder. Daar kennen ze het probleem ook: ondanks de lange zichtlijnen rijden ze elkaar toch van de sokken. Niemand begrijpt hoe het kan.’ Om deze reden zijn er een paar jaar geleden op ieder kruispunt bochtjes aangebracht en soms rotondes, om de automobilist af te laten remmen. Het asfalt is op die plaatsen oranje geschilderd. ‘Vroeger bestond dit soort strakke wegen natuurlijk niet. Je had een fijnmazig netwerk van paadjes en zandlanen die door de boeren onderhouden werden. Door het recht van overpad kon je overal komen. In de Lethe heb je nog veel van die oude paden, het waterschap onderhoudt ze nu.’

verdwenen grenspaal
Aangekomen in de Lethe, zien we overal bossages en groenstroken. Ik merk op dat het landschap helemaal niet meer aan Groningen doet denken. ‘Dat hoor ik wel vaker’, reageert Opheikens, ‘terwijl dit eigenlijk het oorspronkelijke land is van voor de herverkaveling.’ Langs een kanaal groeien kromgetrokken berkenbomen in een bocht. Als we de bocht door zijn, vertelt Opheikens dat dit Duitsland is. ‘Maar waar zie je dat nou aan?’, vraag ik hem. ‘Ja, dat kun je dus niet zien, het is een kwestie van geloven. Vroeger stond hier een grenspaal, maar die is gestolen. Ik heb erover gebeld maar niemand weet er iets van.’
Later, als we langs een omgeploegd stuk grond komen, noemt Opheikens toch nog een typisch Duits kenmerk. ‘Kijk die ondiepe sloot, dat lijkt nergens op – snel en slordig gegraven. De Duitsers zijn roeg, zoals we dat in Groningen zeggen. Ze nemen drainage niet serieus.’

little pony

Een vrouw met twee dolenthousiaste honden loopt voor ons uit, de beesten komen telkens grommend naar ons toe gerend en rennen dan weer naar hun baasje. Ik zie, aan de andere kant van het water, een tiental hoge windmolens staan. ‘De Duitsers hebben hun grens ermee vol gezet’, legt Opheikens uit, ‘tot groot ongenoegen van de nieuwe bewoners in dit gebied die de Lethe hebben uitgekozen om er hun versie van de boerenidylle te beleven.’ Hij vertelt dat ze zich verenigd hebben en dat de klacht reeds in Brussel ligt. ‘Dat is ook typisch voor het soort mensen dat hierheen is gekomen. Ze komen uit het Westen en kennen het klappen van de zweep op juridisch gebied, tegelijkertijd weten ze niet altijd wat het betekent om op het platteland te leven.’ We passeren een boerderij met drie minisierpaardjes. Een van de paardjes heeft vlechten in het haar, net als My little pony. De minidieren hebben ook een jas aan. ‘Dit soort boerderijtjes, die zijn van echte hobbyboeren’, zegt Opheikens ten overvloede. Telkens als we langs een strak ingezaaid stuk landbouwgrond komen, spreekt hij het vermoeden uit dat dit waarschijnlijk toebehoort aan een Nederlandse boer die de Duitse grond heeft gepacht.

We komen terecht in iets wat op een boerendorpskern lijkt. ‘Dit wilde ik je laten zien.’ Opheikens wijst op een bordje waarop Schmuggel pad staat geschreven. Opheikens noemt het als voorbeeld van een groeiende cultureel-geografische bewustwording.

Weer zo’n mysterie

Op de terugweg lopen we weer langs de akker waar de verdwenen grenspaal zou moeten staan. Enkele voren glimmen nog van het ijs. Opheikens staat stil en kijkt nog eens goed. Tot zijn stomme verbazing steekt er een grote stompe paal van natuursteen uit de klei. Hij weet niet wat hem overkomt. ‘Dat is de grenspaal’, zegt hij met ingehouden enthousiasme omdat hij het nog niet helemaal kan geloven. ‘N’, staat erin gekerfd en nummer ‘186’ valt nog op te maken uit vage streepjes witte verf. ‘Ik begrijp hier helemaal niets van. Dan zullen ze hem wel gevonden hebben en hebben teruggeplaatst.’ Ik kijk naar de steen en bedenk dat het gevaarte ook ondergronds nog een stuk zal doorlopen. Het lijkt mij al met al stug dat het ding ooit van z’n plaats is geweest, net zo stug, overigens, als dat je het over het hoofd zou kunnen zien. Of zou hier een andere variant van polderblindheid hebben toegeslagen? ‘Dit is weer zo’n typisch mysterie van de Lethe’, reflecteert Opheikens, ‘hier gebeuren vaker onverklaarbare dingen. De Lethenaren hebben in de Tweede Wereldoorlog tweehonderd Nederlandse mannen van valse paspoorten voorzien en ze hier de grens over gesmokkeld. Hoe dat in godsnaam mogelijk is – ik heb er veel naar gevraagd, maar niemand zegt er iets over. De Lethenaren zijn wat dat betreft echte beroepsoplichters: als het moet, zwijgen ze als het graf.’ Inmiddels is er volgens Opheikens nog maar één Lethenaar over, de rest is dood. De overgebleven Lethenaar weet zogenaamd ook van niets.

Boter en bakfietsen

Dan komen er meer smokkelverhalen. Mensen werkten volgens Opheikens wel in de aardappelmeelfabriek, of de strokartonfabriek, maar niet het hele jaar door. Om aan geld te komen, brachten ze illegaal spullen de grens over. Opheikens vertelt over de vrouw die boter smokkelde en bij de kachel werd neergezet, zodat het van onder haar jas op de vloer smolt. Over de man die drie keer per week met een bakfiets de grens overstak, volgeladen met spullen. Eenmaal aangehouden, bekende hij: ik smokkel bakfietsen. Opheikens vertelt ook hoe smokkelaars een eind stroomopwaarts een big aan z’n staart trokken om de douaniers af te leiden. Dan konden vier man met een kist met een varken erin snel over de brug rennen. Ze blijven komen, de verhalen, het ene nog ongelooflijker dan het andere. Ondertussen zijn we van de akker naar een bos gelopen. Opheikens wijst me op een grote, schoongekrabde herenboerderij. ‘Daar woont de muizenman, hij traint politiehonden. Tijdens een heftige regenval zijn alle muizen uit de omgeving zijn terrein opgekropen en zijn huis binnengedrongen. Ze hebben alle meubels en het behang aangevreten. Waarom alle muizen per se bij hem terecht zijn gekomen is een raadsel, er staan hier tenslotte wel meer huizen.’

Drie kwartier later zit ik weer met Opheikens in de auto en zoeven we wederom over de weg met verdorde rozen naar Winschoten. In stilte overpeinzen we de vele mysteries van de Lethe.

Trefwoorden