Op een zaterdagmiddag vroeg in november trekken we het veld in, met de jagers, een paar gasten, een paar mannen zonder geweer. De jagers zijn mannen met snorren en schorre stemmen, ze dragen jagerspetten en patronenriemen, iedereen is in jagersgroen. We schieten met hagel, staal en bismut. We rijden in auto’s achter elkaar aan, over De Hullen, De Bulten, de Breevenen in. Er zijn een paar honden mee.

Op een zaterdagmiddag vroeg in november trekken we het veld in, met de jagers, een paar gasten, een paar mannen zonder geweer. De jagers zijn mannen met snorren en schorre stemmen, ze dragen jagerspetten en patronenriemen, iedereen is in jagersgroen. We schieten met hagel, staal en bismut. We rijden in auto’s achter elkaar aan, over De Hullen, De Bulten, de Breevenen in. Er zijn een paar honden mee.
Net liepen we met Jan Willem Venema langs de Eexter Scheiding, een brede sloot. Venema liep met gebroken geweer en grote, stille stappen. Nu staat hij met zijn geweer in de aanslag op de hoek van een kreupelbosje, de blik op de rand van een maïsveld. Van de andere kant van het veld komen de drijvers met honden door het maïs, onze kant op. Drie reeën komen tevoorschijn, reeëngeiten, ze springen een slootje over en verdwijnen in het bosje. Een fazant klappert op uit het maïs en vliegt weg.
We lopen door het bosje, over varens, langs bramenstruiken. Ruurd de Goede, een man met een jagershoedje en een golden retriever, klopt met zijn wandelstok op de stammen, om de vossen in beweging te krijgen. Het laatste blad hangt bruin en geel aan de takken, het is nog niet koud. Het is spannender dan gewoon door een bos lopen.

We lopen in linie over een gerooid veld, met vijf, zes man, op twintig meter naast elkaar. De rubberlaarzen zuigen vast in de modder, verderop ligt de Hondsrug. Af en toe gaan armen in de lucht en wordt met stokken gewezen: daar, verderop, een haas. Er zijn laaghangende wolken, ganzen vliegen over, af en toe komt de zon tevoorschijn. Iemand roept ‘haas!’ en de eerste schoten klinken, twee droge knallen, kort achter elkaar.

Het kriebelt

De jacht zit je in het bloed, zegt Bert Bloemerts, het kriebelt. Hij jaagt van kinds af aan, vroeger in Dwingelo, op het Dwingelderveld. Je kunt het vergelijken met jachthonden en puppies, die hebben ook jachtinstinct. ‘De jachtpassie zit erin, wij duwen ’m in een vorm.’ En: ‘In ieder mens schuilt een jager. Bij sommigen komt dat aan de oppervlakte.’
Het is een paar weken voor we het veld ingaan, op een vrijdag, bij Bloemerts thuis in Annen. In het dagelijks leven is hij hypotheekadviseur. Hij vertelt over de jacht, over vroeger, de teloorgang, over de passie van de jager. De jacht roept emoties op, bij voor- en tegenstanders. Die vosjes, met hun lieve, pientere kopjes, je zou ze willen aaien, vooral die kleintjes. Die reeën, zo zielig. Het is het Bambi-gevoel, zegt Bloemerts.

De natuur is bikkelhard. Beesten vreten elkaar op. Met de verdwijning van de wolf uit Nederland in de negentiende eeuw verdween de top uit de voedselpiramide. Je hebt nog een paar lynxen in Limburg. ‘De vos heeft geen natuurlijke vijanden behoudens de mens’, zegt Bloemerts officieel. Voor reeën idem dito. ‘De top is weg, daarom moet je beheren. Heel simpel.’ Van 2002 tot 2006 was de vossenjacht verboden. Hoe gestoord wil je het hebben, zegt Bloemerts. Er is toen veel vernield. Waar beheer is, is wild, waar geen beheer is niet. In het Fochteloërveen is in geen dertig jaar gejaagd, daar zou het moeten barsten van het wild. Er leeft niks meer.
Met de ruilverkaveling in de jaren zestig werden stukjes land samengevoegd, kleine stukjes werden samen grote stukken, oude sloten, oude landschappen gingen op de schop. Vroeger waren de oevers begroeid, nu werd alles schoon en netjes. De beesten kunnen nergens schuilen. Het land wordt bewerkt met zware machines, oogstmachines, maaimachines, mestmachines. Legers, eieren, nesten, alles gaat eraan.

Respect

De opzet is: zo weinig mogelijk lijden. De jager jaagt met respect voor het wild. Je knalt een haas niet al liggend in z’n leger af. ‘We schoppen hem eruit. De haas moet een kans hebben.’ Het gevoel als je een dier doodt, dat kan Bloemerts niet uitleggen, dat moet je ondergaan. ‘Leven en dood, daar hebben we het over.’
De haas heeft een kans, maar geen grote. Bloemerts is een goede schutter. Op het veld naast de Hondsrug, zaterdagmiddag in november, vliegt een haas bij Bloemerts’ tweede schot in volle vaart over de kop. De honden gaan het dier halen, Bert laat het ‘pekelen’, hij knijpt de urine uit het onderlijf. De haas is nog warm. Zijn leger, twintig meter verderop, is ook nog warm.
Je moet er iets vóór mikken, zegt Bloemerts, je moet hem net over de oren heen schieten. Hij staat met de haas in zijn handen, de andere jagers om hem heen. Misschien heeft de haas leverbot, zegt De Goede, die biologieleraar is in Assen. Leverbot is een ziekte. De haas heeft een raar dun onderlijf. Bloemerts snijdt een gat in een achterpoot en trekt de andere achterpoot er doorheen. Zo kun je ’m aan een stok hangen en meenemen.

Het is gaan regenen, de jagers lopen met gebogen hoofd door de velden. Ze lopen, praten, roken sigaretten. Een stukje met de auto, nieuwe velden, bij de Spijkerboorsdijk, bij De Hullen, de Hondsrug op. Lopen, zwijgen, kijken. Je bent de hele middag bezig. We schieten drie hazen. Terug bij de auto’s snijdt De Goede de buik van de dieren open. De hartjes en longen gaan mee voor in de biologieles, de rest gaat in de sloot, voor de kraaien.

De eend is los

De zaterdagen van de jagersvereniging van Annen beginnen en eindigen in café De Grutter aan de Brink. In De Grutter hangen geweren en jachttrofeeën aan de muur, de jagers zijn er welkom. Ze zitten er rond de stamtafel, vooraf aan de koffie, en ’s middags aan het bier. Ze bespreken wat ze hebben geschoten, waar het zat, hoe het liep en hoe het vloog. Half oktober ging de jacht op haas en fazant open, tot 31 december. In november werd het koud, vanaf 20 december was de jacht vanwege het winterse weer gesloten. Op zaterdag 8 januari, acht uur ’s morgens, staat Bert Bloemerts voor De Grutter een sjekkie te roken. ‘De eend is weer los’, zegt hij. Op de Brink wordt het licht, er staat een matige zuidenwind. We gaan op reeënjacht vandaag. We jagen ook op eend, omdat die weer los is. De jacht op eend heeft ook een beheersfunctie. Er is maar één vrouwtje op tien woerden. In de paringstijd krijgen ze het flink te verduren. In de wagen van Roelof Kuipers, een terreinwagen van Suzuki, staat de radio op het Nederlandse lied. Op de velden liggen plassen, in de sloten liggen resten sneeuw en ijs. Achter ons rijdt Jan Willem Venema, in een Volkswagen Polo.

De Eexter Scheiding. Hier waren we in november ook. Het maïs is er nu af, het land is kaal. Er zijn nog steeds overvliegende ganzen, kraaien, reigers. In tijgersluipgang gaan we op een sloot af, tegen de wind in, zo horen ze ons niet.
In de sloot zit ‘een mooie krooi eenden’. Knallen uit de dubbelloops geweren, de eenden brengen zich klapperend en kwakend in veiligheid. De zon komt op, de wolken kleuren oranje. Achter ons verschijnt een regenboog.

Bruine stipjes

Ver weg, onder een hoogspanningsmast, heeft Roelof Kuipers bruine stipjes gezien. Hij tuurt door een grote verrekijker, de ellebogen op het autodak. Zeven reeën, een bok, zes geiten, op negenhonderd meter. De geweren liggen in de kofferbak. Twee vette duiven vliegen laag over. Duif, lekker, zegt Kuipers.

Roelof Kuipers is bijna zestig. Hij jaagt sinds hij een jaar of vijftien was. Jan Willem Venema is tandarts. Zijn opa was stroper. Stropers wisten wat er zat, en waar. Nu weten de mensen niks meer. Dat is het trieste.
Meer reeën, aan de Eexterweg, aan het Annermoeras. We jagen op 750 bunder, gepacht van de boeren. Rondrijden, met vier patronen en een afschot van drie reegeiten, tot 15 maart. Voor de hele club. Kijken: wat zit er, wat kan er af. We proberen de zwakke, aangereden dieren eruit te halen, zegt Venema. Je moet ze onder het blad raken, achter de voorpoot, zegt Kuipers.
De Hullen, achter een boerderij. Op achthonderd meter naar het oosten liggen reeën, misschien dezelfde als daarnet. Venema laat zijn kijker zakken. ‘Laat deze maar liggen’, zegt hij. ‘Koffie.’

De Grutter is dicht. De drie mannen staan bij elkaar voor het café. Niks geschoten, geen koffie. Terug naar moeder de vrouw, en dan de rest van de zaterdag. ‘Dit is jacht’, zegt Jan Willem Venema. Het is twintig over tien.

Trefwoorden