Merijn Vrij maakt het liefst kunst zonder tekentafel. Gewoon de natuur in, die op je in laten werken en zien wat er gebeurt. Resultaten daarvan zijn dit jaar in Noorderbreedte te bewonderen.

Bij Oerol moesten ze er hartelijk om lachen. ‘Hallo, ik ben Merijn Vrij en ik wil graag iets voor jullie maken, ik zie nog wel wat.’ Zo’n voorstel hadden ze niet eerder gehoord. ‘Ze vonden het wel van lef getuigen’, zegt Vrij. ‘Maar ze durfden het niet aan: mensen willen vooraf weten wat je gaat maken.’

Wat bij Oerol niet lukte, doet hij nu voor Noorderbreedte. Vrij kiest een dag en trekt de natuur in. Vrij wandelen, buiten de paden, tot hij denkt: hier ga ik het doen. ‘Dan kijk ik om me heen: welke materialen zijn interessant? Zo kom ik tot een werk.’ Dat fotografeert hij en voorziet hij, voor de rubriek Merijn Vrij Kunst van een korte tekst.
Het summum van zijn kunstenaarschap, noemt Vrij deze benadering. Ongebonden, weg van tekentafel of atelier. Op pad met niet meer dan vertrouwen in een goede afloop en een deadline. ‘Ik kan makkelijk zeggen: lukt het vandaag niet, dan doe ik het morgen. Maar ik wil dat het in één dag lukt: zo zet ik mezelf op scherp.’

Zwevende golven

Zijn opleiding aan Academie Minerva beloofde Merijn Vrij (1971) een leven achter de computer. Hij studeerde af in communicatie, was een tijdje werkzaam als grafisch ontwerper, om vervolgens te ontdekken dat hij vrij wilde werken, kunst in en met de natuur wilde maken. ‘Ik gooide mijn computer het raam uit,’ zegt Vrij, ‘en mezelf ook. Ik ging simpelweg naar buiten.’Hij profileert zich sindsdien als natuurkunstenaar. Zo maakte hij (alsnog, mét plan vooraf) windvanen op Oerol (Evenwicht, 2003), dansende ‘druppels’ in het Drentse bos (Hangend water, 2006), zwevende golven in het park van Ludwigshafen (Waterlijn, 2007) en een dertig meter lange sculptuur van gras en bamboe in Taiwan (Flock of Birds, 2009).Steeds weer staat de natuur centraal, is het niet in vorm dan in materiaal. De ‘druppels’ zijn met krimpfolie beklede wilgentakken, een ‘oog’ bestaat uit met touwtjes samengebonden stukken ijs (IJsoog, 2009), vers uit de sloot geraapt. Weerbarstig materiaal, dat – ijs en sneeuw voorop – vaak een korte levensduur heeft.
Toch is vergankelijkheid voor Vrij geen expliciet thema. ‘Alles is vergankelijk, waarom zou ik me daaraan willen onttrekken? Ik vind het
materiaal gewoon zo mooi. Een wilg heeft een eigen wil. Je moet kijken: hoe sterk is het, welke kant buigt het op? Je werkt als het ware samen met het materiaal.’De natuur en de elementen fascineerden hem al als jochie, opgroeiend op het Twentse platteland. Hij sleepte veel met stokken, vond het heerlijk om buiten te zijn. ‘De wind om je hoofd, zelfs regen vind ik fijn. Ander weer laat je op een andere manier kijken. Zon leidt bij mij tot een heel ander werk dan regen.’

Rommelen en klooien

Het buitenspelen is gebleven. ‘Blijven rommelen, blijven klooien.’ Tegenwoordig met een doel voor ogen: er moet iets ontstaan. Vrij spreekt van ‘scheppen’. Een groot woord, maar wel de beste omschrijving, vindt hij zelf. ‘Ik ben iemand die iets achterlaat en verder trekt om ergens anders iets nieuws te creëren.’ Wat rest is een permanent werk, een tijdelijk, of slechts een foto. Het is Vrij om het even, als hij maar een plek een ander aanzien kan geven. ‘Ik wil mensen een locatie met nieuwe ogen laten bekijken. En juist in de openbare ruimte wordt je werk veel gezien. Ik wil de mooiheid van dingen tonen. Schoonheid is voor mij een belangrijke drijfveer.’Licht, spanning, beweging zijn andere kernbegrippen voor Vrij. Buigende takken, reflecterend staal, objecten die wiegen in de wind. ‘Zo krijg je elke keer een andere compositie.’ En: hoe eenvoudiger het werk, des te mooier hij het vindt. ‘De mooiste werken zijn die met het minste gedoe. Het is telkens weer een worsteling daartoe te komen.’De locatie zelf is de voornaamste inspiratie. Zo maakte hij in het Duitse Ludwigshafen een werk in een park naast de Rijn, dat eens per jaar onder water loopt. ‘Daar heb ik mensen uit de buurt gevraagd hoe hoog dat water dan komt en dat als beginpunt gebruikt.’

Wel zit er een moeilijkheid in zijn werk, bekent Vrij. ‘De duinen op Terschelling die ik van windvanen voorzag, de foto die ik voor deze Noorderbreedte heb gemaakt – eigenlijk gaat het om plaatsen die zonder mijn ingrijpen al mooi zijn. Wat heb je daar als mens nog aan toe te voegen? Daar stap ik overheen om die plaatsen naar voren te halen. En juist omdat het tijdelijk is, heb ik er vrede mee.’

Blijheid

Toch maakte hij in 2008 een permanent werk, Boom, voor het cellencomplex van de regiopolitie aan de Groninger Hooghoudtstraat. Hoewel organische vormen refereren aan de natuur, is het geheel van glanzend staal. ‘Staal blijkt ook een eigen wil te hebben. Dat kan ook een andere kant op buigen dan je wilt.’ Maar hij vindt het niet zijn beste werk. ‘Het is stijf, er zit weinig beweging in.’Vergankelijk, buiten de museale muren, anticommercieel: het werk van Vrij raakt aan rebellerende kunststromingen als land art, arte povera en conceptuele kunst. Toch zegt hij niet te werken vanuit een traditie. ‘Ik ben wel opgegroeid in de jaren tachtig. Fuck the system stond bij wijze van spreken op mijn schooltas. Maar dat is niet blijven hangen. Ik werk niet vanuit boosheid, ik werk vanuit blijheid.’

Een ecologische boodschap heeft hij evenmin. Als kind van ‘VPROkijkende milieuactivisten’ heeft hij affiniteit met de goede zaak, al draagt hij dat niet expliciet uit. ‘Ik vind het niet meer dan normaal dat je goed met de natuur omgaat.’ Ook werkt Vrij veel met plastic, bijvoorbeeld om zijn houten lampen heen (Balls of Light, 2010), te zien bij Vos Interieur in Groningen. ‘Hoe milieubewust ben je dan? Ik doe gewoon wat ik zelf wil.’Sterker, Vrij is gek op industriële stoffen, door hemzelf aangeduid als ‘cultureel materiaal’. Die gebruikt hij om zijn natuurlijke ingrediënten spanning te geven. De kracht van gebogen wilgentakken benadrukt hij door ze met krimpfolie te omwikkelen. ‘En werken met alleen natuurlijk materiaal wil mensen nog wel eens de associatie geven met bloemsierkunst.’

Korenveld in de stad

In de natuur werken, is dan ook geen statement. Integendeel: Vrij werkt net zo graag in galeries of musea. Hij brengt daar letterlijk de natuur naar binnen met composities van wilgentakken, houten planken of korenhalmen. ‘Ik kom toch altijd weer op de natuur uit. Die juist naar binnen brengen is toch prachtig?’ Een grote wens is het platteland letterlijk de stad in te voeren. Gewoon een braakliggend terrein egaliseren, dat bijvoorbeeld wacht op nieuwbouw, en er maïs planten of tarwe. ‘In een weiland bij Ezinge is dat niet bijzonder, maar in een stad als Groningen is een wuivend korenveld een heel sterk beeld.’ Het liefst zou hij dan oogsten met de combine en er – samen met stadjers – brood van maken. ‘Dat zie ik helemaal voor me: de groei terugbrengen naar de stad – de natuur het werkmateriaal, de omgeving industrieel, manmade. Niet van tevoren uitgemeten, maar gewoon buitenspelen: dat moet het altijd blijven.’

Trefwoorden