Vermoedens van nooit gepubliceerd moois, uit de jaren dat hij zijn camera nog volop gebruikte. Daarom ging Noorderbreedte op bezoek bij Ton Broekhuis, fotograaf en directeur van fotofestival Noorderlicht. Bij de keuze uit zijn werk een beschouwing over fotografie langs de lijnen van zijn vroegere en huidige bezigheden op dit vlak.

A an een uitgestoken hand, stribbelend tegen dijken, langs aangespoeld land.
Hij kwam uit de heuvels. Hij hield niet van lopen. Zij wel.
Zo begon het.
Langzaam ontdooid. Gaat hij het zien. Legt hij het vast.
Later: vlaktes vaak witter en luchten pikzwart gezwabberd.
Zo begon wat?
Niet het fotograferen. Wel: landschap fotograferen. Groningen.
Roem zou het hem brengen. Wie had dat gedacht?

Ton Broekhuis, Heerlen, 1951. Zoon van een mijnarbeider uit Twente. Opgegroeid tussen rode katholieken. Wereldverbeteraar sinds zijn zestiende. Krijgt na een studie fotografie in Den Haag en de Sociale Academie in Culemborg een baan als fotografiedocent in Groningen. Vindt daar een vrouw die hem meesleept naar de kust – zij komt uit die streek.
Hij loopt daar echt te vloeken eerst, op het belachelijke asfalt achter de dijk en op het eentonige land aan de andere kant. God, wat is het hier ongezellig en wat staat de wereld hier ontzettend niet in de fik. Maar zij zal hem leren wandelen en om de verveling te bestrijden gaat hij foto’s maken. Om na verloop van tijd dingen in dat landschap te ontdekken die hij ook serieus fotografeerbaar acht. En naar eigen mooivinden accentueert, later, thuis in de donkere kamer.
Lijnen, bochten, hemel, aarde… En wat daar groeien wil en leven, dat kwam er soms ook op. Graan, mais, suikerbieten, ganzen. Een mens en zijn gedoe: heel af en toe. Wasgoed, strobalen, een tractor, feest in de achtertuin.
Hij wordt in die jaren huisfotograaf van de GADO – de autobusmaatschappij geeft een blad uit over vervoer en de regio. Wegens het naderende zestigjarig bestaan moet er een boek komen, een wervend portret van de onderneming met aandacht voor oud en nieuw materieel, de personeelsleden en de gebieden waarin de GADO rijdt: Hogeland, Dollard, Oldambt, Veenkoloniën. Het zal uiteindelijk een boek worden zonder ook maar één glimmende bus of taxi. Een wijde blik verruimt het denken. Louter landschappen, met sfeervolle teksten van Eddie Marsman.
Het is fotografie tot op het bot, in zwart-wit vooral. Weids, besloten, licht, donker, desolaat en dromerig. Overzicht, doorkijk, detail, uit de hoogte en uit de laagte. ‘Je krijgt het idee,’ zeg ik tegen hem, in het voorjaar van 2010, op een warm terras in de stad, ‘dat je daar een tijdlang ongeveer dag en nacht geweest bent. Smoorverliefd was.’ Maar dat blijkt niet zo te zijn. ‘Ik kwam er graag, maar dat landschap heeft me nooit gegrepen’. Bovendien: hij heeft die baan in de stad, bij de Usva (Universitaire stichting vormingsaktiviteiten), waar hij cursisten de principes bijbrengt van ‘sociale fotografie’. Over de mens en zijn bestaan voor zover dat binnen de heersende maatschappelijke verhoudingen niet al te vrolijk en eenvoudig is. Over de aantasting van milieu en natuur, ook dat.

Betrokkenheid tonen bij een zaak die verder reikt dan particuliere occupaties; dat zag en dat ziet hij als de taak van de fotograaf. Fotografie moet ergens over gáán. Iets aan de kaak stellen liefst, hoe onmodieus dat hedentendage ook mag klinken. ‘De wereld zoals die nu is, geeft mij geen aanleiding daar anders over te denken dan vroeger.’
Als scholier diep geraakt door de toestand in Angola en zuidelijk Afrika brak het besef door dat ‘beeld’ kan helpen de aandacht te vestigen op onrecht. Op de School voor Fotografie boeide ‘informatiekunde’, een soort maatschappijleer, hem het meest. Cum laude afgestudeerd koos hij voor sociaal-cultureel werk. Hij maakte in die jaren vanuit Breda onder meer ‘audiovisuals’ voor een reizende theatervoorstelling waarin werd geageerd tegen uitbuiting van popmuzikanten door platenbazen. Een prachtige tijd, blikt hij terug, en dat geldt ook zijn vroege periode in Groningen. Met amateurfotografen van het Groninger Fotografen Kollectief tentoonstellingen maken voor buurtgebouw, vakbond of natuurclub – galeries waren er nog niet. ‘Je samen inzetten voor een ideaal. Dat kom je nog maar weinig tegen. In deze tijd doe je het goed als je toeschouwer bent.’

Toeschouwer. Eigenlijk was hij dat, toen hij Noord- en Oost-Groningen vereeuwigde met zijn 6×6-camera. Wanneer ik met hem spreek over ‘vroeger’, doet hij bescheiden over de iconische foto’s in Een wijde blik uit 1990. Ook over de beelden in Anders dan Elders van een paar jaar later – zelfde deel van het land, zelfde kwaliteit, maar geheel in kleur dit keer en met teksten van Jellema, Rawie en Krol. ‘Ik was slechts aanwezig.’ En: ‘Het is zoveel makkelijker dan mensen fotograferen. In een landschap hoef je je niet te verplaatsen, alleen fysiek. Er is geen moed voor nodig.’ En: ‘Gisteravond zag ik foto’s van het wad, gemaakt door vrienden uit mijn Usva-tijd, met wie ik elke maand nog samenkom om foto’s te bespreken. Prachtige foto’s waren erbij, en ik dacht: is dat landschap nou zo bijzonder, of kunnen die mensen zo goed fotograferen? Ik denk het eerste. Je moet natuurlijk wel weten waar je moet zijn, en hoe laat, met welk licht… daarvoor moet je wel het ambacht beheersen.’
Stelde hij in een interview met Vrij Nederland destijds dat zijn landschapsfoto’s niet alleen mooi waren maar in zekere zin ook ‘meningsvol’ – een pleidooi voor het ongeschonden laten van het Waddengebied – nu zegt hij: ‘Ik heb ook wel opdrachten gedaan voor de Waddenvereniging, maar dat was later. Ik deed het echt uit verveling aanvankelijk. En later vooral omdat ik met de negatieven van die landerijen zo mooi kon schilderen in mijn doka.’

‘Je veelgeprezen wijde landschappen hebben je denken over fotografie verruimd: je gevoeliger gemaakt voor de kracht van schoonheid’, probeer ik de ‘inhoudsloze’ Groningse beelden te verbinden met de artistiek doordachte documentaire fotografie die hij tegenwoordig nastreeft met Noorderlicht.
Hij beaamt dat de sociale fotografie in den beginne weinig te maken had met kunst. ‘Het waren vaak heel feitelijke beelden met een letterlijke boodschap. Rijkdom, armoede, verzet, die elementen moest je er onmiddellijk aan af kunnen lezen. Elke foto moest een interne dialoog ademen. Als de maatschappelijke tegenstelling erin zat, dan was de verbeelding geslaagd’, zegt de samensteller van de bundel Sociale Fotografie (1983), standaardwerk van de ‘linkse fotografie’. Dat behalve de informatieve waarde ook stijl, compositie, vorm, textuur van betekenis zijn, onderkende hij gaandeweg steeds sterker. Wat visueel niet uitblinkt, daar ga je sneller aan voorbij.
Zijn eigen werk (vrij en in opdracht gemaakt) verscheen behalve in boeken ook in kranten en weekbladen. In Trouw, de NRC, de Volkskrant, Vrij Nederland, Nieuwe Revu. Van reportages over de Groningse strokartonindustrie en een serie over Roemenië tot nieuwsfoto’s van krakersrellen en portretten voor bij het een of andere interview. Jarenlang ook leverde hij foto’s aan Noorderbreedte. Maar: ‘Ik heb nooit financieel afhankelijk willen zijn van fotografie, ik heb er altijd een betaalde baan naast gehad. Als je elke dag drie foto’s moet maken voor een krant, kun je niet urenlang in de doka of achter het beeldscherm klooien met vorm en inhoud.’
Hij nam die tijd wél. Vandaar ook die onvergetelijke boeken.

Twintig jaar nu is hij directeur van Noorderlicht, voor 27 uur betaald. Kleine organisatie, herhaaldelijk met opheffing bedreigd door financiële tekorten, artistiek geleid door Wim Melis. De exposities om en om in Groningen en Leeuwarden, naast een hoofdtentoonstelling talloze kleinere. Grote erkenning, ook internationaal. Han Schoonhoven, medewerker van photoq.nl, schreef vorig jaar over de manifestatie ‘Human Conditions’: ‘Noorderlicht, wederom veruit het beste festival van Nederland, is een ode aan de fotografie, de fotografen, degenen die hen samenbrachten en uiteindelijk en vooral aan de mens, in al haar of zijn onvolkomenheid.’
Twee jaar eerder was ‘geloof’ het onderwerp. Uit de eigen aankondiging: ‘Met Act of Faith confronteert Noorderlicht de bezoeker opnieuw met een actueel maatschappelijk thema. Tegelijkertijd belicht de tentoonstelling de huidige veelzijdigheid van de fotografie als maatschappelijk geëngageerd verhalend medium. (…) In een zinderende en uiterst actuele tentoonstelling geven zo’n 130 fotografen van over de hele wereld een indringend documentair beeld van de Grote Babylonische Spraakverwarring – en de gevolgen ervan. Hun foto’s zijn gemaakt voor de poorten van paradijs en hel. Soms persoonlijk, soms afstandelijk. Nu eens confronterend of kritisch, dan weer liefdevol of verwonderd. Maar nooit: onverschillig.’
Fel ontkent Ton Broekhuis dat Noorderlicht bezig zou zijn het zwaartepunt te verleggen van serieuze reportagefotografie naar beelden die ‘persoonlijker, lichter, maar niet onverantwoordelijk’ zijn, zoals Merel Bem van de Volkskrant vorig jaar enthousiast signaleerde. ‘Onze tentoonstellingen willen duidelijk richting geven aan het gemoed. Eigenlijk moet je boos worden.’ En nog iets: wat hij onder geen beding zal doen, is werk exposeren van fotografen die de kijker opzadelen met een hoogstindividuele geheimtaal. ‘Ik word verschrikkelijk recalcitrant van kunst die mij niet duidelijk kan maken wat ze te melden heeft.’

Hij is graag onder de mensen. Samen is het leuker, kom je verder. Samen maken, ook ruzie, veel. Eigengereid. Volhouder. Nietsontziend nu en dan. Zachtmoedig evenzeer. Bonk emotie. Wie werkt met deze man komt het tegen.
Hij brengt de week deels alleen door in het Friese Oldetrijne. Woont daar met zijn vriendin, de vrouw van het wandelen langs de dijk; zij werkt in Amsterdam. Negen jaar geleden kochten ze de boerderij. Met smaak en toewijding ingericht. Tijdrovende tuin, vrij uitzicht, geen ‘klik’ met de medebevolking. Akelig rustig is het daar soms, derhalve.
Boven de doka met werkruimte. Die ging onlangs weer eens open omdat Noorderbreedte wilde langskomen. De meester in noordelijk landschap een beetje afstoffen. Want vermoedens van nooit gezien moois.
Sinds een jaar of vijf maakt hij niets nieuws meer, nu ja, ‘ik fotografeer mijn hond’. Dat het stil werd op dit vlak, kwam door een hartaanval in 2003 en het veeleisende Noorderlicht-werk. Een andere reden is zijn weerzin tegen ‘digitaal’. Hij wilde er niet aan, bracht nog persoonlijk zijn films naar de Trouw-redactie in Amsterdam toen iedereen al computers gebruikte. Wat is het probleem dat hij ermee had en heeft?
‘In het oude analoge proces moet je in twee opzichten toegeven dat je redelijk machteloos bent. Je kunt, in de eerste plaats, alleen maar hopen dat de foto waarmee je bent thuisgekomen mooi is. Vervolgens kun je de basis van het negatief dramatisch veranderen door wat met je handen te zwabberen, maar dat moet binnen twintig seconden. Mij gaat het om contrasten, uitersten, want het leven is geen rechte lijn. Daar waar het licht is, maak ik het nog lichter. Daar waar een aanzet is tot duisternis, maak ik het beeld nog donkerder.’ (Hij spreekt in de tegenwoordige tijd). ‘Ik moet staan voor de foto die ik maak. Ik mag niet verdraaien. Ik mag wel versterken, verduidelijken. Dat is fascinerend om te doen: steeds weer verrast of teleurgesteld worden. Hetzelfde resultaat bereiken met Photoshop is mogelijk, maar dat proces verloopt heel beredeneerd en je bent veel langer bezig; geen twintig tellen maar al gauw een half uur. Die tijd nemen veel fotografen niet, behalve als ze autonoom werken. De digitale fotografie is daardoor vaak niet meer dan de platte reflectie van de werkelijkheid. Het bijzondere beeld is in de verdrukking geraakt.’

We komen met enkele tientallen foto’s beneden van een koude zolder, Noorderbreedte-fotograaf Harry Cock en ik. Van alles is daar door onze handen gegaan, terwijl hij dozen aansleepte en veel sigaretten opstak, gespannen met ons meekijkend.
‘Ik realiseerde me laatst dat ik eigenlijk nooit fotograaf ben geweest, ik heb altijd zoveel films nodig gehad’, zei hij eerder die ochtend.
Als het grof geselecteerde materiaal is uitgelegd op de vloer, zegt hij: ‘Gaan jullie nu maar naar huis.’

De volgende dag vertelt hij over zijn keuze, hoe hij wil beginnen en eindigen. Later, na een lang gesprek in de lentezon, zegt hij: ‘Ik heb een klein beetje de hoop dat deze foto’s
een gedicht zijn, geen verhaal meer.
Als dat zo is, dan is dat een verandering.’