In deze rubriek presenteert Noorderbreedte wetenschappers die zich bezighouden met noordelijke vraagstukken.

Als kind en later scholier bestudeerde hij planten en vogels, een liefde die begon in de duinen van Zeeland, waar zijn grootouders woonden. Een tijdje overwoog hij bosbouw te gaan studeren, maar het werd bodemkunde. ‘Specialiseer je nou eens!’ riepen ze in Wageningen, toen het aantal bijvakken dat hij volgde ongewoon groot begon te worden. Een zorgwekkend geval vonden zijn docenten hem. Ze vergaderden er zelfs een keer apart over: hoe ze hem duidelijk konden maken dat hij op deze manier onmogelijk een baan zou vinden.
Achteraf kun je zeggen dat Theo Spek (Rhenen, 1963) als student wel degelijk de diepte zocht. Hij is kenner geworden van de samenhangen tussen zeer veel afzonderlijke specialismen, waaronder historische geografie, archeologie, bodemkunde, planologie, historische ecologie en agarische geschiedenis. ‘Het landschap is iets holistisch’, zegt Spek – een vriendelijke boom van een man met wijd openstaande, helderblauwe ogen. ‘Als je echt wilt weten hoe landschappen zijn gegroeid, kun je niet zonder die brede blik.’
‘Hoogleraar landschapsgeschiedenis’ staat er op de deur van zijn zolderkamer in de Oude Boteringestraat in Groningen. Hij is thuis in alle landschappen van het Noorden, Nederland, Europa. Het allermeest in het Drentse esdorpenlandschap. Daarop promoveerde hij in 2004 aan de Universiteit Wageningen, met een 1.100 pagina’s tellend proefschrift, de vrucht van zeven jaar arbeid, uitgesmeerd over een periode van dertien jaar. Op basis van theorieën, bronnen en methoden uit verschillende disciplines concludeerde hij dat de historie van het Drentse landschap veel dynamischer is geweest dan lang werd aangenomen.
‘Spek laat zien dat de geschiedenis van dit landschap veel meer omvat dan je zou denken op grond van de overbekende historische plaatjes’, schreef Tialda Haartsen destijds in Noorderbreedte. ‘Geromantiseerde beelden zoals uitgestrekte heidevelden, schaapskudden met hun herder en typische esdorpen met Saksische boerderijen die rommelig rondom de brink liggen, hebben Drenthe ten onrechte het aanzien gegeven van een gebied waar de tijd heeft stilgestaan en waar de mens in harmonie leefde met zijn omgeving.’
Idealisme
Tot voor kort werkte Spek het grootste deel van de week in Amersfoort, bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze baan combineerde hij de afgelopen drieëneenhalf jaar met een bijzonder hoogleraarschap landschapsgeschiedenis in Groningen, dat deze zomer wordt omgezet in een vaste, voltijds aanstelling. De hoogleraarspost was een idee van zijn buurman binnen de letterenfaculteit, Auke van der Woud, hoogleraar architectuurgeschiedenis en bekend publicist. Om architectuur en stedenbouw goed te kunnen onderzoeken, kun je niet om kennis van het (cultuur)landschap heen, vond Van der Woud.
Aangewakkerd vanuit de Angelsaksische wereld geldt ‘Landscape history’ sinds een jaar of vijftien als een erkend, zelfstandig en interdisciplinair vakgebied. De masteropleiding Landschapsgeschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen, die Spek vanuit de sectie Architectuur- en Stedenbouwgeschiedenis heeft opgezet, is de enige in zijn soort in Nederland. Het doel van de opleiding is om een gedegen kennis te ontwikkelen van de opbouw, ontstaanswijze en betekenis van landschappen en die kennis te leren toepassen in de praktijk. Spek: ‘Brede lagen van de bevolking ervaren de rijke schakering aan historisch gegroeide cultuurlandschappen als één van de meest waardevolle categorieën van ons cultuurhistorisch erfgoed. Ook overheden en maatschappelijke organisaties zien het grote belang ervan voor het welzijn van mensen, het functioneren van regionale economieën en de toekomst van onze natuur. Die meervoudige betekenis heeft geleid tot een sterk toegenomen vraag naar wetenschappelijk gefundeerde kennis en opleidingen.’
Spek is zelf altijd actief bezig geweest kennis te vertalen naar beleidsvelden zoals erfgoedzorg, landschapsbeheer en ruimtelijke ordening. Persoonlijk enthousiasme en idealisme spelen daarbij een grote rol. ‘Ik wil graag kennis doorgeven aan anderen, zodat ook zij de sporen in het landschap leren lezen en de grote waarde ervan in gaan zien.’ Bovendien denkt hij dat deze kennisoverdracht, maar ook de uitwisseling van kennis met de ‘gewone’ gebruikers, de beste garantie is voor de bescherming van het landschap. Dat was ook een van de gedachten achter de vorig jaar verschenen veldnamenatlas Van Jeruzalem tot Ezelakker, onderdeel van het grote NWO-project Biografie van het Nationaal Landschap Drentsche Aa, dat Theo Spek samen met Hans Elerie leidt. ‘Als vijfduizend mensen een dergelijke publicatie lezen en gaan toepassen, vind ik dat zinvoller dan de een of andere papieren overheidsnota die alleen door beleidsmakers wordt gelezen.’
Kenniscentrum Cultuurlandschap
Spek is, zegt hij zelf, minder dan de meeste van zijn vakgenoten voornamelijk gericht op behoud. ‘Je moet genoeg ruimte maken voor nieuwe ontwikkelingen, want anders haal je de ziel uit een landschap. Een landschap bestaat uit meer dan alleen een geweten. De vraag is alleen: wat doe je waar? Dat is een complexe kwestie, die een visie op hoofdlijnen vereist, en daar ontbreekt het vaak aan. Ik denk dat je landschappen met verschillende snelheden moet onderscheiden: snelle, economische landschappen, naast landschappen met hoge cultuur- en natuurwaarden. Die hoeven niet per se gescheiden te zijn, maar bij voorkeur wel. Want als je functies als wonen en werken te sterk deconcentreert, zoals in Friesland gebeurt, dan heb je netto op veel meer plaatsen het gevoel dat het landschap is aangetast dan wanneer je deze activiteiten bundelt en daarnaast ook oorden van onthouding aanwijst.’
Om zijn wetenschappelijke werk en de maatschappelijke waarde daarvan zichtbaarder te maken, wil Spek in de loop van 2011 een Kenniscentrum Cultuurlandschap oprichten aan de RUG, met speciale aandacht voor Noord-Nederland. Om te beginnen moeten het onderwijs en fundamenteel onderzoek hierin ondergebracht. Verder wil hij vanuit dit centrum samenwerken met andere kennisinstituten en maatschappelijke organisaties (‘Ik heb een diepgaande wil om met anderen dingen samen te doen’). Voor beleidsmakers en geïnteresseerde leken zal het centrum een jaarlijkse cursus ‘Cultuurlandschappen van Noord-Nederland’ aanbieden, bestaande uit colleges, excursies en werkateliers. Versnipperde kennis (digitaal) bundelen, is ook een doel van het centrum. De kwaliteit van landschapsbeleid, landschapsbeheer en landschapseducatie wil Spek op die manier vergroten. En een eigen onderzoeksbureau maakt al vanaf deze maand landschaps-
analyses in opdracht van natuur- en landschapsbeheerders, ontwerpers en overheden.
Vlees-noch-vis-landschap
Wat betreft het onderzoek dat de hoogleraar al doet en nog wil ontplooien, moeten we denken aan thema’s als ‘geschiedenis en actualiteit van de cultuurlandschappen in Noord-Nederland en het internationale Waddengebied’, ‘Europese cultuurlandschappen’ (een overkoepelend overzicht ontbreekt, zegt hij), ‘Pleistocene zandlandschappen’ en ‘historische ecologie’.
Over dat laatste gebied: ‘In het landschapsbeheer van de afgelopen tien, vijftien jaar stonden maatregelen op het gebied van de natuur (planten, dieren, water) vaak volledig los van maatregelen met betrekking tot het erfgoed (archeologie, historisch cultuurlandschap, gebouwde monumenten). Ieder deed op zijn manier erg zijn best, maar in de praktijk kwam het er op neer dat men overal een beetje van alles deed, waardoor je een vlees-noch-vis-landschap krijgt. Pas de laatste jaren maakt dit poldermodel plaats voor een andere benadering: óf de natuur óf de cultuurhistorie is leidend, óf beiden worden doelbewust gecombineerd. Zo is voor het bovenloopgebied van het Nationaal Landschap Drentse Aa gekozen voor natuur (grote natuurlijke boseenheden, moerasontwikkeling et cetera) en in het middenstroomse gedeelte voor cultuurhistorie (het behouden en zichtbaar maken van de geschiedenis van het landschap met al zijn tijdlagen). In de praktijk blijkt dit zowel voor de beheerders als voor het publiek een heldere lijn te zijn. Maar een historisch-ecologisch kennisfundament onder de nieuwe aanpak ontbreekt nog: hoe zag de natuur er vroeger precies uit en wat was in verschillende perioden de wisselwerking tussen natuur en mens? Op dat terrein wil ik dan ook graag meer onderzoek doen.’