Zon op al mijn wegen, van het Friese Dokkum naar het grote landhuis in het Groningse Leens. Het torent uit boven perfect gesnoeide buxushagen, even buiten de bebouwde kom. Dit huis, genaamd ‘Oosterhouw’, was de woonstee van de onvolprezen maar reeds overleden dichter Cornelis Onno Jellema. Ik ga naar Leens om zijn Tuin te zien.

De prachtige, in allerlei stijlen aangelegde parktuin is evengoed en misschien nog wel het meest het werk van Jellema’s partner, de tuinarchitect Klaas Noordhuis. Maar het was Jellema die althans bij literatuurminnend Nederland in zijn gedichten deze tuin z’n naam en faam gaf. ‘Kent de kruipende boterbloem angst / als van mijn hand de schaduw haar nadert’, vroeg de dichter zich af, die ’s ochtends placht te schrijven en ’s middags bij voorkeur hagen topte en paden wiedde.
Wat betekende deze tuin voor Jellema? Je vraagt het je af, slenterend over het knerpende grint in de classicistische voortuin, en dagdromend op de bochtige paden van de diepe Engelse landschapstuin achter het huis. Zijn werk – gedichten, essays, dagboeken – geeft aanwijzingen. Al blijft het bij Jellema met z’n mystiek…

Trefwoorden