Het klimaat verandert. De zeespiegel stijgt. Dijkverhogingen in het Waddengebied kosten echter veel geld en duren jaren. Is die ‘gigantische operatie’ écht nodig? De noordelijke waterschappen zoeken naar alternatieven.

Cees Veerman sprak van een ‘factor 10.’ Als voorzitter van de door de vorige regering in het leven geroepen Deltacommissie en later als Deltaregisseur stelde de oud-minister in verband met de verwachte zeespiegelstijging door klimaatveranderingen nieuwe normen voor de kustverdediging voor. De Nederlandse zeedijken zouden tien keer veiliger moeten worden. Nu geldt voor West-Nederland nog de kans op één doorbraak per tienduizend jaar. Voor de Waddenkust is die norm gek genoeg lager: eens per vierduizend jaar.
`Tja, wanneer is de veiligheid echt aan de orde?’ reageert dijkgraaf (voorzitter) Paul van Erkelens van Wetterskip Fryslân op Veerman’s aanname. `Belangrijk onderliggend thema is hoe de natuurlijke zandsuppletie in de Waddenzee zich de komende veertig jaar ontwikkelt. Ook in het deelprogramma “Wadden” van de Deltacommissie is dat de kernvraag: is er extra suppletie nodig of bieden de zandstromen langs de noordkust van de eilanden voldoende tegenwicht tegen de zeespiegelstijging.’
De Deltacommissie stelt: ‘de zandsuppleties langs de Noordzeekust dragen bij aan het meegroeien van het Waddengebied. Het voortbestaan van de Waddenzee zoals we die nu kennen, is echter niet vanzelfsprekend (…) de bescherming van de eilandpolders en de kust van Noord-Nederland moet gewaarborgd blijven.’ Van Erkelens: ` Om de geschetste ontwikkelingen nauwkeurig te volgen, hebben we een meetprogramma opgezet. Maar daarin is bijvoorbeeld mogelijke bodemdaling door gaswinning niet terug te vinden. Eerder het tegendeel. Het lijkt er op dat de zandplaten in de Waddenzee groeien. Natuurlijk blijven we intussen doorwerken aan verbeteringen van de huidige dijken. We volgen daarbij het Hoogwaterbeschermingsprogramma van het Rijk. Dat dateert van vóór Veerman. Zo is Ameland al aangepakt en werken we nu aan de dijken van Terschelling.’
Johannes Lindenbergh, loco-dijkgraaf van het West-Groninger waterschap Noorderzijlvest `voelt zich veilig achter de dijk’. Hij woont al zijn hele leven in Noord-Groningen. `Vroeger sloeg er wel eens water over de dijk, ook toen sliepen de mensen gewoon door. Sinds de dijken in de jaren zeventig en tachtig op Deltahoogte zijn gebracht, komt er geen water meer overheen’. Lindenbergh betwijfelt de noodzaak van de factor 10 voor de Waddendijken. `Het Delta programma gaat lopen vanaf 2020 – tot die tijd is alles in Den Haag bespreekbaar.’ ‘Zouden we dan moeten normeren op 1:40.000?’ vult hij aan. ‘Onvoorstelbaar, er is nu een enorme bezuinigingsdrift en je kunt je afvragen of het gelabelde geld (één miljard euro) wel voor dit doel ingezet zal worden. Tegelijk moeten wij ons realiseren dat in de Eemshaven een groot deel van de elektriciteit voor het hele land geproduceerd wordt. Als we een ongestoorde stroomvoorziening en economische bedrijvigheid willen garanderen, kun je je afvragen of de veiligheidsnorm hier niet gelijk zou moeten zijn aan die in het westen van het land.’
Hunze en Aa’s is het derde waterschap achter Dijkring 6 zoals de Waddenkustdijken tussen Lemmer en Nieuw Statenzijl genoemd worden. Dit waterschap waakt over een relatief klein stuk dijk in het oostelijke Waddengebied. Portefeuillehouder Harry Prins: `Natuurlijk is veiligheid van het grootste belang, we hebben er ook een man op zitten in onze organisatie. Maar wie gaat wat doen en wanneer en vooral tegen welke prijs, dat is nog erg koffiedik kijken. Ofwel: wie betaalt Veerman? De Deltaregisseur kan bovendien pas in 2020 aan de slag. Tot die tijd is voor ons vooral de situatie van de dijken in de Dollard en langs de Eems actueel. De Duitsers willen de dijken aan onze kant van het estuarium omhoog hebben, maar naar onze inzichten zijn die al op goede hoogte. Als ik toch een inschatting moet maken, dan denk ik dat we ooit een verhoging van de dijk zullen moeten realiseren tussen 35 en 85 centimeter. Maar misschien is verbreding wel een beter idee, dat hangt van de technische studies af. Pas daarna kunnen wij er als bestuurders over oordelen.’
Paul van Erkelens beaamt dit: `Ontwerpbureau Atelier Fryslân heeft een aardig boekwerk gemaakt met voorstellen voor zogenoemde dijklandschappen. Een omslag in het denken over veiligheid in combinatie met ruimtelijke ordening en het creëren van nieuwe cultuurlandschappen. Daarin wordt veeleer gedacht aan het kunstmatig laten opslibben van de zone voor de dijk waardoor een groter kwelderareaal ontstaat. Dat levert extra kustverdediging op. En het scheelt een verhoging van de bestaande dijken.’
Dat laatste argument geldt volgens Lindenbergh ook voor de ideeën die in Delfzijl leven in het project Marconi. `De overgangen tussen stad en haven en tussen land en zee zijn in Delfzijl heel scherp. Als je daar geen dijken kunt verhogen en verbreden, werp dan een kwelderwal op om de golven te breken, is de gedachte. Dat geldt ook voor de Noord-Groninger kwelders, die willen we niet alleen verbeteren maar ook laten meegroeien met de zee als eerste golfopvang.’ Lindenbergh: ‘we moeten de klimaatscenario’s goed blijven volgen, het kan altijd die ene keer in de 4000 jaar zijn, een dijk ligt er voor dit soort extremiteiten. Als die heftiger worden of vaker voorkomen, dan is het de taak van waterschappen die situatie vóór te zijn. Dat kan door de randvoorwaarden telkens opnieuw te toetsen, dus hoe de kracht van de golven, de sterkte en diepte van depressies en de zeespiegelstijging zich bewegen. Daarbij is het essentieel dat in de toekomst geborgd is dat er voldoende geld is op het moment dat er niet aan die randvoorwaarden wordt voldaan, zoals nu in Nederland op enkele plaatsen het geval is.’
De drie waterschappen willen eventuele problemen intussen beslist ‘niet op de volgende generaties afschuiven.’ Hun woordvoerders ‘beloven’ het toetsen van de dijken en het direct aanpakken van zwakke onderdelen scherper dan ooit te zullen bijhouden. ‘Dan loop je op een goede manier vooruit op de toekomst,’ menen zij.

Trefwoorden