Jan Veenstra haalt herinneringen op aan de nachten uit zijn jeugd. Naar zijn vader die hem verhalen vertelde en zijn eerste vriendinnetje. Terug in het nu vraagt hij zich af waar het donker is gebleven.

De liefde voor de nacht heb ik van mijn vader. Als mijn moeder zondagsmiddags naar de kerk was vertrokken – eentje moest immers het dorp onze onwankelbare gezindheid tonen en dan offerde moeder zich graag op, want de baas, aldus de buurvrouw, deed toch niets anders dan snurken onder de preek – trok vader de gordijnen van de voorkamer dicht, zette twee stoelen tegenover elkaar, nam plaats op de ene en klopte uitnodigend op de andere. Hoewel ik er al vanaf de afwas op zat te wachten en om de tijd te doden wat met mijn vliegtuigjes speelde, stond ik niet meteen op, maar liet mijn Spitfire nog even opstijgen om snel de laatste paar moffen uit de lucht te schieten.
Dat vrijwillig uitstel het genot verhoogt wist ik van de ulevellen, die oma altijd meenam. Pas als het water mij bijna uit de mo…

Wij willen onze journalistiek zo open mogelijk houden omdat we onze liefde voor het Noorden graag met iedereen delen. Om deze onafhankelijke journalistiek mogelijk te maken, investeren wij veel tijd. Wij hebben lezers nodig om dit te kunnen blijven doen. Voor slechts €57,50 per jaar kun je ons steunen en krijg je vier keer per jaar ons tijdschrift opgestuurd.