Louis Le Roy bouwde veertig jaar van zijn leven aan de ecokathedraal in Mildam. Voordat begrippen als slow city, green architecture, onthaasten en slow food hun opwachting maakten, wees hij al op de factor tijd als noodzakelijk ingrediënt voor ruimtelijke kwaliteit.

Als je er niet naar op zoek bent, rij je eraan voorbij. Nergens bordjes of pijlen die aangeven dat er een bezienswaardigheid in de buurt is. Ik heb het over de ecokathedraal in het Friese dorpje Mildam, die zich een paar honderd meter van de straat af in een weiland bevindt. Wie daar aangekomen een kathedraal zoekt, komt bedrogen uit. De ecokathedraal is geen blikvanger. Je moet er de tijd voor nemen om te kijken en te snappen wat je ziet, en dan kom je misschien op termen als een ‘landschapsgebouw’ of een ‘kunstmatig ecosysteem’. Termen die pas betekenis krijgen als je ter plaatse tussen de plateaus, muren en piramide-achtige torens doorloopt. Het geheel heeft wel wat weg van Mayatempels in de jungle of het Cambodjaanse Angkor Wat, waar ook bomen en vegetatie op stenen structuren groeien.
Toch is dat slechts een oppervlakkige observatie. In tegenstelling tot een ruïne die langzaam verkruimelt, groeit de ecokathedraal gestaag door. Je kunt zeggen dat hij je uitnodigt ook aan de slag te gaan. Bijna alsof het bouwsel een menselijke oerdrift aanwakkert om zelf te bouwen. Een oerdrift die we over het algemeen hebben geleerd te onderdrukken, die op de nieuwbouwlocaties van een vinexwijk nauwelijks wordt aangesproken en zich in andere gevallen laat beknotten door een wildgroei aan vergunningen.

Bijna shockerend

In zekere zin is het bouwwerk niet zozeer imposant door z’n verschijningsvorm, maar eerder door het gebrek daaraan. Als je bedenkt dat hier 2.510 vrachtladingen stratenmakerspuin zijn verwerkt, vraag je je af waar dat is gebleven. De ecokathedraal confronteert de bezoeker met zijn eigen besef van tijd; voor mensen met een agenda vol afspraken, met een gezin en drukke baan is het onvoorstelbaar en bijna shockerend te beseffen dat één man veertig jaar van zijn leven heeft besteed aan stenen stapelen. Deze man, Louis Le Roy, lijkt met zijn devotie en doorzettingsvermogen dan ook uit een ander tijdperk afkomstig te zijn.
Tot voor kort kon je hem hier nog iedere dag aantreffen, schuivend, schurend, stapelend met bakstenen, stoeptegels, stootblokken, rioleringsbuizen en stoepranden. Maar vorig jaar kreeg Le Roy een beroerte en sindsdien is hij teruggeworpen op de directe omgeving van zijn huis. Hier ontvangt hij soms mensen, één per dag en niet langer dan een uur.

Afval bestaat niet

Hij wordt een cultuurfilosoof genoemd, maar zijn belangrijkste theorie heeft hij in het landschap geschreven. Hij wordt landschapsarchitect genoemd, maar in plaats van een tuin creëert hij eerder evolutionaire processen. Begrippen als ‘cultuurfilosoof’ of ‘landschapsarchitect’ lijken dan ook niet bij Le Roy te horen, ze beklijven niet, ze glijden van hem af. Hij bouwt, maar een architect is hij ook al niet. Uit het blote hoofd en door gewoon maar te beginnen, heeft hij zijn eigen huis neergezet. Hij noemt zichzelf een bouwmeester die, anders dan een architect, betrokken is bij alle stadia van het bouwproces. Dat gaat op een intuïtieve, bijna speelse manier.
Het bouwmeesterschap van Le Roy doet, los van het oeuvre, denken aan de manier waarop Antoni Gaudi een eeuw geleden in Barcelona zijn meesterwerken schiep. Gaudi schrok er net als Le Roy niet van terug springveren uit een matras op te vatten als bouwmateriaal. Beiden zijn ecologisten en lijken de opvatting ‘afval bestaat niet’ te huldigen. Maar waar Gaudi’s werk soms uiterst vulgair kan zijn en uitsluitend lijkt gericht op het behagen van de massa’s, daar is Le Roy niet primair bezig met de uiterlijke verschijning van zijn constructies en processen. Bovendien is het moeilijk wonen in een proces, en ook dat zal eraan bijgedragen hebben dat hij niet wordt geroemd als een belangrijk architect.
De vraag is dan hoe we de tegendraadse bijdrage van Le Roy moeten waarderen en interpreteren. Ik besluit hem eerst maar eens op te zoeken, thuis in Oranjewoud.

Kennedylaan

Aangezien Oranjewoud aan Heerenveen ligt vastgeplakt, grijp ik de kans nog een ander beroemd project van Le Roy te bezoeken: het Kennedylaan-project. Dit is een groenstrook van achttien meter breed en een kilometer lang met aan weerszijden een woonstraat van een naoorlogse wijk. Le Roy begint hier in 1966 met de aanleg van een botanische tuin, waarbij ook de bewoners een belangrijke rol zouden gaan spelen.
Oog in oog met dit project, worstel ik wederom met mijn vocabulaire. De groenstrook valt onder de jurisdictie van de gemeente Heerenveen, maar één ding is zeker: dit is geen gemeentegroen. Dit voldoet op geen enkele manier aan de gangbare normen van perk- en parkinrichting, want volgens iedere norm is het hier levensgevaarlijk. Je moet opletten dat je niet uitglijdt over de groenbeslagen tegels en stenen die in de grond zijn verwerkt. Je kunt paadjes en gangetjes volgen die zich omhoog en omlaag slingeren.
Dit is geen rollatorvriendelijk gebied. Maar wel een paradijs voor kinderen. Begrippen als ‘plantsoen’, ‘perkje’, ‘pergola’, ‘rozenstruiken’, ‘schoffel’ en ‘gazon’ slaan hier stuk op een wildgroei aan bomen en planten en stenen. Hier heersen ‘grindtegels met mos’, ‘kronkelpaadje’, ‘grondophoging’, ‘aarden wal’, ‘wortels’, ‘bodembedekking’, ‘bladeren’, ‘steunmuren’ en ‘gestapelde takken’.
Jarenlang heeft het Kennedylaan-project stilgelegen door onenigheid over de aanpak en klachten van buurtbewoners. De meningsverschillen liepen zo ver uiteen dat Louis Le Roy de gemeente in 1995 verzocht niet langer zijn naam aan het project te verbinden. Pas toen Le Roy in 2001 de stichting Tijd in het leven riep, een instantie die de verdere ontwikkeling van zijn projecten waarborgt, normaliseerde het contact weer met de gemeente. In 2005 waren de stichting en de gemeente al zover naar elkaar toegegroeid dat de burgemeester van Heerenveen een contract ondertekende waarin stond dat zijn stad zich de komende honderd jaar zou committeren aan de Kennedylaan. Het eerste bestemmingsplan in Nederland dat zich over meer generaties uitstrekt.

Symfonie

Aangekomen bij huize Le Roy herken ik direct diens hand in de lage wal die zijn tuin van de weg scheidt: stevig tegen elkaar aangedrukte baksteentjes in een lage wal, aangevallen door groene aanslag en mos. Het huis is donker en Le Roy vraagt me of ik wil dat de lichten aangaan, maar dat hoeft voor mij niet. Ik kijk mijn ogen uit, het strijklicht van buiten valt op een astronomische hoeveelheid glazen vazen, potjes en sierflessen. Ze zijn gestapeld en gerangschikt. In het boek Natuur, Cultuur, Fusie, dat onlangs over Le Roy is verschenen bij het NAi, neemt Le Roy zijn glascollectie als voorbeeld om iets over waarneming te zeggen. ‘Nooit zal ik aan de weet komen hoe die eruitziet. Hoe dichter ik namelijk bij dat glas sta, hoe meer informatie naar het cerebrale systeem zal worden doorgegeven. Hoe verder ik mij van die collectie ga verwijderen, des te meer zal ik een overzicht verkrijgen van de omvang van de collectie, maar tegelijkertijd zal de hoeveelheid informatie steeds kleiner worden.’
Er blijken drieduizend stuks glas in de voorkamer te staan en hij heeft er twintig jaar over gedaan om die zo te rangschikken. Het dringt tot me door dat hier hetzelfde gebeurt als bij de ecokathedraal: de massa verdwijnt. Alle onderdelen gaan op in een geheel, als losse klanken in een symfonie.

Tegencultuur

Le Roy vertelt dat hij niet lang geleden is benaderd door Slow lab, een organisatie in New York die ecokathedrale processen wil op Manhattan. ‘Die stad is daar echt aan toe. Het is nodig dat die in een natuurlijke tijd wordt ontwikkeld, in plaats van volgens het doorrazende ritme van de economie.’
Le Roy is een realist en weet heel goed dat het huidige economische systeem moeilijk valt te veranderen. Hij benadrukt echter wel het grote belang van een cultuur die tegen de stroom in zwemt om al te dominante processen in te dammen.
Daarin staat hij niet alleen, ook stedenbouwkundigen en architecten klagen vaak over het gebrek aan speelruimte en mogelijkheden in Nederland, omdat in de ruimtelijke ordening bijna per definitie wordt gekozen voor een defensieve aanpak. Dat wil zeggen dat wonen, werken en verkeer worden georganiseerd in gescheiden werelden waar de veiligheid van het wonen niet mag botsen met het voortrazende verkeer. Toch valt er veel voor te zeggen om deze verschillende stromen juist meer op elkaar te betrekken, zodat er een zelfregulerende stedelijke mix kan ontstaan. Dit zou een Le Roy-model kunnen zijn, waarbij chaos en conflict als uitgangspunt dienen om tot een nieuwe sterkere orde te komen.
Le Roy pleit ook, zoals uit bovenstaand citaat blijkt, voor een ontwikkeling in natuurlijke tijd. De huidige stedenbouwkundigen denken te vaak in eindproducten en eindbeelden. Ze projecteren ergens op een punt in de toekomst een wijk met tienduizend nieuwe woningen. De oude wijk wordt gesloopt en langs de randen van het nieuwe bouwterrein verrijzen borden met prachtige situatieschetsen van de toekomst. Een toekomstbeeld dat vaak niet te realiseren valt, omdat tijdens de bouw blijkt dat de huizen onverkoopbaar zijn of dat de investeerders zich uit het plan terugtrekken.
In plaats van op een grootschalige nieuwe invulling van deze ruimte te wachten, zou het beter zijn stapsgewijs en op kleine schaal te beginnen. Mobiliseer, zoals Le Roy, de bevolking en neem haar wensen en ideeën als uitgangspunt om de ruimte in te richten. Alleen zo voorkom je dat er een gloednieuwe maar doodse wijk komt zonder draagvlak in de omgeving. De les die Le Roy ons leert, is dat er niet zoiets bestaat als met een schone lei opnieuw beginnen. Er is een verleden waar je op voort moet bouwen en eigenlijk is dat bouwen nooit klaar. Le Roy en na hem de stichting Tijd, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het verzet tegen de dominante cultuur van het eindbeeld. Het gaat niet om visionaire en utopische toekomstbeelden, maar om een stad als continu proces, waar burgers zich mee verbonden voelen.
Dat besef begint gelukkig steeds meer tot de bestuurlijke lagen door te dringen. En door de kredietcrisis beginnen kleinschalige ontwikkelingen die de bestaande situatie als uitgangspunt nemen ook in de bouwwereld steeds meer weerklank te vinden.