Op 12 januari 2009 neemt Ton Schoot Uiterkamp afscheid als hoogleraar milieukunde in Groningen. Annemarie Kok ging met hem in gesprek op de Waddendijk.

Als de regen achter de rug is, trekken we de deur van het café in de vroegere sluiswachterswoning dicht en staan we in een paar tellen op de Waddendijk. Ton Schoot Uiterkamp mocht zelf kiezen op welke plaats in het Noorden hij geïnterviewd wilde worden, met zijn naderende afscheid als hoogleraar milieukunde in Groningen als aanleiding. Dat had de Afsluitdijk kunnen zijn, want als het aan zijn collega en vriend Wubbo Ockels ligt, wordt die heringericht met de nieuwste energie-opwekkers. De beroemde dijk als icoon van duurzaamheid. Ook de Eemshaven lag enigszins voor de hand, waar immers een omstreden, maar volgens Schoot Uiterkamp helaas wel noodzakelijke centrale gepland staat die op kolen of gas gaat draaien. Of het Gasuniegebouw, als imposant symbool van Energy Valley: de bundeling van energieactiviteiten (duurzaam en minder duurzaam) waarmee overheden, bedrijven en kennisinstellingen in Noord-Nederland zich de laatste jaren profileren. Schoot Uiterkamp is er nauw bij betrokken, onder meer als fellow van het Energy Delta Research Centre van de Rijksuniversiteit Groningen.
Het verlaten fabrieksterrein van de Suikerunie in de stad Groningen was eveneens een toepasselijke gesprekslocatie geweest. Schoot Uiterkamp heeft namelijk eerder dit jaar geopperd om daar in het jaar 2014, bij het vierhonderdjarig bestaan van de RuG, een Wereldtentoonstelling te houden over duurzame energie. Een plan dat met breed enthousiasme is begroet, maar waarvan de voorbereiding veel tijd en middelen vergt. Onlangs kreeg de politiek een haalbaarheidsonderzoek voorgelegd. Op www.kennisdebat.nl lichtte de hoogleraar zijn idee voor een wereldtentoonstelling toe: ‘Het doet er op zich niet toe wat er allemaal gebeurt, als het maar Begeisterung biedt. Mensen moeten ervandaan komen en denken: Yes, dit wordt het dus in de komende tijd. In plaats van maar te blijven doorzeuren over kerncentrales, die technologie bevatten die in 1940 al verouderd was. Of het onder de grond stoppen van CO2. Totale, bolle waanzin om daar miljarden aan overheidsgeld in te steken. Je moet kooldioxide als een grondstof zien, en een grondstof benut je. Stop het geld alsjeblieft in voorwaartse technologie, in plaats van in lapmiddelen en meer van hetzelfde.’

Een wadloper wringt zijn gympen uit.
Op de dijk verrichten druipende schapen braaf hun graasarbeid.
Hier wilde Schoot Uiterkamp heen, naar Noordpolderzijl, aan het randje van het Groninger land. ‘Ik vind dit door de ligging een romantische plek. Ik ben wel een romantisch persoon, hoewel ik ook kan genieten van Pernis bij nacht. En er komt hier zo veel samen: de oude sluis, het gemaal, de akkers, de dijk met dat kunstzinnige golvenpatroon er ingemetseld, het wad met het gas eronder, de kwelders. In het oosten windmolens, de Eemscentrale.’
De weidsheid van de Noordpolder doet hem denken aan de woestijngebieden buiten Cairo, waar hij gewoond heeft (zie Bij het interview op pagina 18). Als we de kade langs het getijdehaventje aflopen, zegt hij: ‘Dit heb je maar op weinig plaatsen op de wereld hoor, dat je om je heen kijkt en overal de horizon ziet alsof je midden op een pannenkoek staat.’
Even later, wandelend langs de binnenkant van de dijk, vertelt Schoot Uiterkamp een mop van Michael Braungart, een van de voormannen van de cradle to cradle-beweging.
‘Twee planeten komen elkaar tegen. Zegt de een tegen de ander: “Ik heb zo’n jeuk.” Vraagt de ander: “Homo sapiens?” “Ja”, is het antwoord. Zegt die andere weer:
“O, dat gaat vanzelf over.”’

Lichte spot, uitgestreken gezicht, zo praat hij over de milieuproblematiek. ‘Dat de wereld vies en voos is, dat weet ik wel. Hoe kom ik er vanaf? Dáár gaat het mij om.’ En: ‘Ik ben er heilig van overtuigd dat we slimmer met onze leefomgeving kunnen omgaan. Technologie helpt daarbij. Maar we zullen ook beter moeten beseffen dat we maar één aarde hebben. We kunnen niet doorgaan ons te gedragen als zonnekoningen, als masters of the universe. De aarde roept ons nu tot de orde. Maar ik heb liever dat we onszelf tot de orde roepen.’ Het motto van de universiteit, ‘werken aan de grenzen van het weten’, draait hij dan ook graag om: ‘werken aan het weten van de grenzen’.
Toen hij in 1991 als eerste Groningse hoogleraar milieukunde aantrad bij het IVEM, het Centrum voor Energie en Milieukunde, was ‘de tijd van de stencilmachine en de geitenwollensokken voorbij’, zei hij destijds in Noorderbreedte. ‘Ik vond,’ zegt hij nu terugkijkend, ‘dat de milieukunde niet langer “vingertjeskunde” moest zijn maar een echte wetenschap. Actief maar niet activistisch. Mensen de consequenties van hun handelen voorrekenen, maar het debat over wat wenselijk is om te doen aan de samenleving overlaten. Wie bij ons aan het IVEM wordt opgeleid, zal nooit zeggen: Je mag geen drie keer per jaar met skivakantie.’

Binnenkort, half januari, stopt hij met het klaarstomen van jonge mensen als ‘hoeders van de planeet’. Zo noemt hij ze, in schril contrast met het stempel dat hij zelf als jonge chemicus kreeg opgedrukt: een prutser, iemand die verdacht in de weer is met enge stofjes. Bij studenten kan hij niet stuk, zeggen collega’s. Ook roemen die collega’s zijn kwaliteiten als hoogleraar-directeur van het IVEM. Hij staat bekend om zijn multidisciplinaire benadering van milieuvraagstukken. Zo leidde hij tussen 1994 en 2000 een groot onderzoek naar het verduurzamen van huishoudelijke consumptie, vanuit economisch, ruimtelijk, sociaal-psychologisch, bestuurskundig en milieukundig perspectief. Eén uitkomst was dat de vrouwenemancipatie tot een aanmerkelijk hoger energiegebruik heeft geleid. Ook bleek dat mensen energiezuinige apparaten intensiever en langer gebruiken. Een spaarlamp laat je, met andere woorden, met een gerust hart aan.
Door de jaren heen heeft hij zich vooral beziggehouden met het beschrijven van wat er allemaal komt kijken bij zaken als transport en voedselproductie, in termen van milieubelasting- en kosten. Opzienbarende voorbeelden kan hij daarvan geven. Zo is de energie-inhoud van vlees ongeveer gelijk aan die van kaas, kost een kopje koffie 140 liter water en vergt de productie van een brood een colablikje olie.
‘Alles is eigenlijk een shot uit een video’, zegt Schoot Uiterkamp. ‘Elk product is met vele draden verbonden met andere stoffen en producten. Die ketens anders maken, daar komt het op aan. Het probleem is dat we niet geleerd hebben in systemen te denken. We gaan af op wat we zien, niet op wat erachter steekt, zoals de hoeveelheid energie, water en grondstoffen die nodig is om iets te maken. Het IVEM heeft Ahold geadviseerd dergelijke informatie op zijn producten te zetten. Maar het bedrijf vond dat te belastend voor de consument’, zegt Schoot Uiterkamp, op de hem typerende gelaten toon van ‘dan moet je het zelf maar weten’.

Hij groeide op in het coulisselandschap van Salland, zag de Waddenzee pas voor het eerst toen hij als student in Groningen per fiets het gebied boven de stad verkende. Door zijn jarenlange verblijf in het buitenland, denkt hij, heeft hij weinig last van gehechtheid aan bepaalde plaatsen. En er mag van hem veel in het landschap. ‘Ik wil af en toe een bos zien, maar een bos is een landschappelijk eindpunt. Ik vind een landschap als proces (ook de processen ondergronds) veel interessanter, zoals de plaats waar we nu zijn. Het echte landschap is zo fluïde als het maar kan.
‘Mensen die de regio zijn toegedaan, hebben vaak een nostalgisch beeld. Maar je moet in een gebied wel kunnen werken en wonen. Een kennis kocht een huis op het platteland met een prachtig vrij uitzicht. Tot er maïs werd verbouwd. Toen was het huis te klein. Maar als je denkt dat het landschap een schilderij is, ben je toch wel ontzettend onnozel. Bij elke vorm van landschapsprotectie dien je te bedenken dat er zo nu en dan een fabriek, weg of molen moet komen en dat er dan misschien een boom moet sneuvelen.’
Wanneer wordt het ook hem te gortig? Het antwoord is kort. ‘Als er maar van alles bij elkaar gekwakt wordt, als er geen visie is op waar het heen moet.’

Met het belangrijker worden van wind, zon, water en landbouwgewassen als energiedragers, sloop het landschap steeds meer het gezichtsveld van de milieuwetenschapper binnen. Van 2004 tot 2006 was Schoot Uiterkamp een van de drijvende krachten achter het internationale project Grounds for Change. Doel daarvan was na te gaan in hoeverre het energievraagstuk regionaal kan worden opgelost, wanneer een duurzame energiehuishouding voortaan als leidend beginsel geldt in de ruimtelijke en economische planning. ‘We stelden vast dat op een termijn van 25 jaar de helft van de noordelijke energievoorziening duurzaam van karakter kan zijn, waarbij dan weer de helft van die energie uit het Noorden zelf afkomstig is. Met technologieën die nu al beschikbaar zijn, is zo’n volhoudbaar Noorden mogelijk.’
‘Volhoudbaar’ is het Zuid-Afrikaanse woord voor sustainable. Schoot Uiterkamp vindt het een betere vertaling dan ons woord ‘duurzaam’, omdat er meer betrokkenheid en dynamiek uit spreekt. ‘Het drukt uit dat je er voortdurend aan moet werken om onze relatie met de leefomgeving goed te houden.’
De milieuwinst die er regionaal te behalen valt door energie- en ruimtegebruik te koppelen, vereist wel een omschakeling in het denken van bijvoorbeeld stedenbouwkundigen en architecten, zegt de hoogleraar. Met de prikkelende resultaten van Grounds for Change trok hij langs verschillende overheden in het Noorden, samen met de Groningse planoloog Gert de Roo. ‘Architecten zien een huis nog altijd in de eerste plaats als een object. Maar een ontwerp van een woning is ook een ontwerp van een huishouden. Een woning heeft een stromingskarakter.’

Hoe staat het intussen eigenlijk met de milieukwaliteit van het Noorden? ‘Fijnstof uit dieselmotoren en allesbranders vormt nog wel een probleem’, zegt Schoot Uiterkamp. ‘Maar lucht, water en bodem zijn ongelooflijk veel schoner geworden. Vijftien jaar geleden al stond er in het Nieuwsblad van het Noorden dat de lucht boven Noord-Nederland te schoon was. Wat bleek: spruitjestelers moesten zwavel toevoegen aan de grond, omdat die niet meer uit de lucht kwam. Zo zie je maar. Het lijkt op het dichtdraaien van alle stikstofoxidebronnen, zoals tegenwoordig gebeurt om de natuur te redden. Voor de hei is verzuring inderdaad een plaag. Maar een efficiënte biomassateelt kan niet zonder stikstof.’
Verder, zegt hij, is ook de ‘fietsbaarheid’ van de stad Groningen enorm verbeterd sinds de jaren zestig, toen hij student was. Dat feit speelt een rol in een onderzoek dat hij momenteel uitvoert naar het verband tussen zwaarlijvigheid en stadsinrichting. ‘Bij ons huishoudensonderzoek in vijf steden in verschillende Europese landen vonden we destijds dat Groningen op het gebied van mobiliteit het laagste energiegebruik had. Nu kijken we of er een verband is met het gewicht van mensen.’ Daarmee begeeft Schoot Uiterkamp zich op het terrein dat hem uiteindelijk het meest na aan het milieuhart ligt, en waarmee hij zich vooral in de USA heeft beziggehouden: de relatie tussen milieu en gezondheid. ‘Verantwoord milieugedrag is vaak verlicht eigenbelang. Immers, als mensen hun auto laten staan, verbetert de luchtkwaliteit ook voor henzelf, en als ze dan ook nog gaan fietsen of lopen, verbeteren ze bovendien hun eigen conditie. Daarom zouden steden zo fietsvriendelijk mogelijk moeten zijn.’

‘We zijn pas geslaagd als we de toevoeging milieuvriendelijk aan technologie en gedrag kunnen laten vallen. Wat is er mooier dan iets dergelijks te verwezenlijken vanuit Groningen: Groningen betekent immers groene beek of groene weide’, schreef Schoot Uiterkamp in zijn inaugurele rede, zeventien jaar geleden. Met welke boodschap wil hij op 12 januari afscheidnemen van de Rijksuniversiteit?
‘Mijn verhaal heet “De mens als maat”. De mens mag dan wel denken dat hij de maatstaf der dingen is, hij is en blijft maatjes met alles wat op deze planeet groeit en bloeit, en voor het behoud en de verbetering daarvan draagt hij dus een grote verantwoordelijkheid.’

Alle afleveringen van De Graadmeters zijn te vinden op www.noorderbreedte.nl

Trefwoorden