Noorderbreedte vroeg zich met het oog op de Waterschapsverkiezingen af in hoeverre waterschappen het aanzien van (Noord-) Nederland bepalen. Aan het woord komen de landschapsdeskundigen Dirk Sijmons en Yttje Feddes, de dijkgraven Alfred van Hall en Paul van Erkelens en gebiedsontwikkelaar Peter van Rooy.

‘Hoe belangrijker water in onze samenleving wordt, des te minder manifesteren zich de waterschappen.’ Peter van Rooy lijkt verrast door zijn eigen conclusie. Maar ‘de paradox dringt zich op’, meent hij. ‘Waterschappen raken, uitzonderingen daargelaten, na enkele jaren van progressie weer in een isolement. Terwijl juist zij bij de inrichting van Nederland een belangrijke rol kunnen blijven spelen. Ons land krijgt door klimaatveranderingen immers te maken met vernatting en verdroging.’
Ruimtelijk ordenaar Van Rooy kent de waterwereld op zijn duim. Een debater is hij. Al jaren houdt hij de waterschappen in woord en geschrift een spiegel voor. Als projectleider van NederLandBovenWater, een publiek-privaat consortium van 24 partijen die werk maken van gebiedsontwikkeling, bereidt hij een ‘praktijkboek’ voor over veertig actuele gebiedsontwikkelingen. Zijn conclusie: ‘In een ruime meerderheid van de projecten geven de waterschappen onvoldoende thuis. Zij steken, als het gaat om het noodzakelijke “waterbestendig” maken van gebieden, ondanks al hun kennis onvoldoende hun nek uit. Via gebiedsontwikkeling zijn andere partijen proactiever met water dan zij.’ Waterschappen zouden, net als andere overheden, in het kader van de ‘majeure wateropgave de komende tientallen jaren’ meer geld ter beschikking moeten stellen om gronden en opstallen te verwerven. Enkele ‘voorlopers’ doen dat volgens Van Rooy wel al, maar het merendeel van de waterschappen is ‘zeer terughoudend’. Hoe dat komt? Veel waterschappen achten voorinvesteringen in gebiedsontwikkeling volgens Van Rooy nog altijd een taak van rijk, provincies en gemeenten. ‘Zij wensen zich te beperken tot hun klassieke taken: beheer en onderhoud.’

Een kwart water

Noorderbreedte vroeg zich met het oog op de Waterschapsverkiezingen af in welke mate waterschappen het aanzien van (Noord-)Nederland vormgeven. Is er nog automatisch sprake van een handjeklap tussen waterschap en landschap? Historisch gezien is de rol van de waterschappen evident. Het wemelt in ons land van elementen waar zij ruimschoots de hand in hebben: rivieren, meren, vaarten, kanalen, sloten, beken, tochten, vijvers, duikers, gemalen, stuwtjes, dijken en dijkjes. Ruim een kwart van Friesland, Groningen en Drenthe bestaat uit oppervlaktewater, inclusief de Waddenzee. Verdeeld over de provincies springt Friesland er met 40 procent water uit. Oppervlaktewater in Drenthe stelt in vergelijking daarmee weinig voor (0,9 procent). Groningen is met ruim 20 procent water een middenmotor. Tien tegen één dat al dat water en al deze waterwerken, exclusief de Waddenzee, het IJsselmeer en enkele grote kanalen, in beheer zijn bij een waterschap. Nog los van het feit dat de schappen een beslissende rol spelen bij de vaststelling van de peilen van oppervlaktewater én grondwater. Waterschappen drukten en drukken waarachtig een stempel op het gezicht van (Noord-)Nederland. Geen twijfel mogelijk.
Ook Van Rooy onderschrijft de belangrijke rol van de waterschappen bij de inrichting van het landschap. ‘Als ze zich maar niet blijven verliezen in eindeloze discussies over wat zij als functionele organisaties wel en niet zouden mogen.’

Negatieve recensies

Nu is Van Rooy volgens veel waterschappers een vooringenomen criticaster. Maar ook andere deskundigen in het ruimtelijke discours ‘recenseren’ de opstelling van de waterschappen negatief, de noordelijke schappen niet uitgezonderd. Het gaat om kenners die veel met waterschappen werken, zoals de onlangs na vier jaren als rijksadviseur voor het Landschap afgetreden Dirk Sijmons en zijn opvolgster Yttje Feddes.
Sijmons wijt de opstelling van waterschappen aan ‘onwennigheid’ met nieuwe verhoudingen in de ruimtelijke ordening (RO). Onwennigheid met een andere rolverdeling, nodig geworden door grote wateropgaven, die van de waterschappen ‘meer interactie’ met andere partijen vragen. De traditionele RO-volgorde bestemmen-inrichten-beheer, waarbij de waterschappen slechts de verantwoording dragen voor het laatste element van de trits, is volgens de gewezen rijksadviseur niet langer houdbaar. De schappen dienen zich meer te bemoeien met bestemming en inrichting. Het is ook Sijmons opgevallen dat de waterschappen na een zekere coming-out lijken terug te keren naar hun klassieke positie. Een verandering in opstelling die hun ‘geloofwaardigheid niet ten goede komt’. Trokken de waterschappen enkele jaren geleden nog ‘een grote broek’ aan door tienduizenden hectare land te ‘claimen’ voor waterberging, tegenwoordig zoeken ze de oplossing in de kleinschaligheid van hun ‘haarvatensystemen’, zoals de aanpassing van slootprofielen. ‘Dat lijkt elegant,’ aldus Sijmons, ‘maar de vraag is hoe toekomstbestendig die aanpak is en of de waterschappen zich weer niet te afhankelijk maken van agrarisch Nederland (megastallen, grote kascomplexen).’

‘Petje af’ voor Blauwestad

Sijmons ziet in Noord-Nederland overigens goede voorbeelden van waterschapsbemoeienis met het landschap. ‘Petje af’ voor projecten als het Hunzedal, Blauwestad en Meerstad. Duidelijk is, besluit hij, dat juist in het Noorden het (culturele) landschap een betekenisvolle rol blijft spelen. Het landschap is er met het oog op toerisme en recreatie zelfs een economische drager. Nieuwe ‘RO-accessoires’ zijn echter nodig: ‘Een mooie gelegenheid voor de noordelijke waterschappen om in de 21e eeuw een voorhoederol te spelen.’
Yttje Feddes signaleert evenzeer ‘terughoudendheid’ bij de waterschappen. Dat heeft er niet mee te maken of ze al dan niet financieel bijdragen aan landschapsplannen. Wat haar stoort, is dat de waterschappen ‘nogal eens met twee monden spreken’. Feddes: ‘Terwijl de ene waterschapsmedewerker de ambitie heeft met waterberging of sterkere waterkeringen meteen ook een mooi landschap te maken, komt aan het einde van de rit zijn collega van de afdeling beheer vertellen dat het plan niet past binnen de bestaande regels.’
Zulke discrepantie tussen visie en beleid of uitvoering raadt Feddes af. ‘Waterschappen doen er goed aan een langetermijnperspectief te volgen en kortetermijneffecten te relativeren.’ Kijkend naar het landschap in Nederland, verwacht zij, net als haar voorganger, niet alleen ruimtelijke veranderingen door de wateropgaven maar ook door een herpositionering van de landbouw. ‘Wereldwijde marktontwikkelingen noodzaken Nederland tot een dynamischer agrarische sector.’ Daar moeten landschapsinrichters rekening mee houden. Zeker ook in de noordelijke kleigebieden van Groningen en Friesland. Want dat die streken ‘optimale landbouwgebieden’ blijven, staat voor Feddes vast. En wat het noordelijke water betreft? Feddes aarzelt – ze is nieuw in functie – maar poneert toch enkele ideeën. Belangrijke vaarwegen meer geschikt maken voor goederentransport bijvoorbeeld – ze publiceerde er al eens over. Of de zoet-zoutwatergrenzen vervagen bij het Lauwersmeer en de Afsluitdijk. ‘Waterbeheer zal hoe dan ook moeten mee bewegen met de klimaatverandering’, meent zij. ‘Dat kan het landschap verrijken, bijvoorbeeld door de aanleg van het “gemankeerde” randmeer tussen de Noordoostpolder en het oude land.’

Vertekende beelden

De noordelijke waterschappen voelen zich intussen allerminst aangesproken door deze kritiek. Dijkgraaf Alfred van Hall van het waterschap Hunze en Aa’s moet ervan zuchten: ‘Daar gaan we weer.’ Collega Paul van Erkelens van Wetterskip Fryslân reageert op soortgelijke wijze: ‘Waarom blijft dit soort vertekende beelden toch hangen?’
Van Hall begrijpt de kritiek, zegt hij, maar vindt die, in het Noorden althans, bezijden de waarheid. Zie Blauwestad, Meerstad, Drentse Aa, Westerwoldse Aa en de Hunze. Juist in de noordelijke provincies kunnen de waterschappen op het gebied van RO (‘in alle stilte, zonder dat dit de krant haalt’) al vele jaren goed overweg met de provincies en andere partners. Van Hall: ‘Denk ook aan waterberging in natuurgebieden. Natuurlijk gaat er weleens wat mis maar hier bevechten we elkaar niet. Hier werken we in harmonie doelgericht samen.’ De noordelijke waterschappen hanteren naar zijn mening bovendien al een ‘veel ruimere visie’ op hun landschapswerk dan van ze als functionele democratieën mag worden verwacht. Maar duidelijk is dat zij formeel gesproken ‘geen RO-bevoegdheden’ hebben. ‘Die zijn – wettelijk vastgelegd – een zaak van de algemene democratie. Het waterschap is slechts één van de gebiedsautoriteiten.’
Wat volgens de dijkgraaf ook niet kan, is via publiek-private constructies risicodragend mee investeren in ontwikkeling van gebieden. Waterschappen blijven functionele overheden met een beperkte taak en een afgebakend belastingstelsel. Van Hall: ‘Het belastinggeld is uitsluitend bedoeld voor goed waterbeheer. Onze toezichthouders, de provincies, zouden een ander gebruik van dat geld ook niet goedkeuren.’
Van Erkelens op zijn beurt prijst de wijze waarop ‘zijn’ Wetterskip zich ontwikkelde tot een ‘netwerkorganisatie’ die volop betrokken is bij de landinrichting: ‘Al onze kaarten zijn gericht op samenwerking.’ En voor zover mogelijk betaalt het Wetterskip mee. Van Erkelens: ‘Als wij er door onze inbreng in slagen van één euro drie euro te maken, laten wij dat natuurlijk niet na.’ Een voorbeeld? Neem de noodzakelijke verhoging van de regionale waterkeringen in Friesland. Het Wetterskip besteedt er jaarlijks miljoenen euro’s aan. Het overlegt telkens met provincie en gemeenten hoe het werk te combineren valt met andere doelen op het gebied van natuur en recreatie. Noordwest-Friesland is een ander voorbeeld. Het Wetterskip treft daar watermaatregelen vanwege de bodemdaling door onder meer zoutwinning. Veel overleg vindt plaats over de landinrichting. Het Wetterskip is ‘zelfs de trekker van dat overleg’.
Gelijk Van Hall waarschuwt Van Erkelens wel voor te hoge financiële verwachtingen bij andere partijen. Gemeenten moeten niet denken ‘met veel waterschapsgeld op de eerste rij te kunnen zitten’. Zo ‘rijk’ zijn waterschappen ook weer niet.

Trefwoorden